Na klar! MAX deel A+ B - Kapitel 5 - Frankfurt am Main oefentoetsen & antwoorden

a) daarom b) de schrijver c) zorgvuldig d) publiceren e) volwassen f) de kunstenaar g) nu h) begripvol i) iemand j) oefenen, repeteren k) de schaduw l) de tekening m) de beginner n) geschikt o) toch, desondanks p) de les, de lessen   a) empfehlenswert b)  fesselnd c) lustig d) traurig e) wunderschön f) ehrgeizig g) faul h) hübsch i) schlampig j) großartig Tip: Dit is een extra tip: Denk aan de hoofdletters bij zelfstandige naamwoorden. Vergeet niet het meervoud en de voltooide deelwoorden mee te leren.   a) Tut mir leid, ich habe leider kein Geld. b) Wie oft gehst du ins Kino? c) Den Schluss fand ich enttäuschend. d) Ich lese gern Krimis. e) Mein Vorbild ist Schauspieler. f) Sie ist eine bekannte Wissenschaftlerin. g) Ich habe schwarzes lockiges Haar. h) Sie trägt oft einen Pferdeschwanz. Tip: Dit is een extra tip: Soms helpt het om de woorden van de Nederlandse zin wat te husselen. Door het anders te zeggen, kun je het ook anders in het Duits vertalen. Het gaat om de inhoud, en dat kan soms op meerdere manieren. Als je iets moet kiezen, maak het jezelf dan niet te moeilijk. Kies voor datgeen wat je zeker weet.   a) nach b) bei c) vor d) an e) zu f) zu g) vor h) nach i) für j) in   a) mogen  b) willen  c) weten  d) kunnen e) moeten   a) Het geeft het bezit aan van iemand. Het hoort bij een zelfstandig naamwoord. b) Het gaat om een persoon, vaak in combinatie met een werkwoord. Persoonlijke voornaamwoorden kun je vervangen door een persoon, dier of ding.   a) waren b) gehabt c) u d) hatte e) gewesen f) war   a) De volgorde is net als in het Nederlands. b) In de bijzin staat de persoonsvorm achteraan. c) want d) toch, desondanks e) toen f) want g) tijdens h) omdat i) wanneer   a) zu meiner Mutter Stap 1 zu, want het is naar een persoon Stap 2 meiner, derde naamval b) nach Stap 1 nach, het is een plaats zonder lidwoord c) in Stap 1 in, het is een plaats met lidwoord d) bei ihrem Freund Stap 1 bei, je kan vragen waar ze is Stap 2 ihrem, derde naamval e) zum/ zu dem Stap 1 zu, het is naar een persoon Stap 2 dem, derde naamval f) für meine Mutter Stap 1 für, het is bestemd voor mijn moeder Stap 2 meine, vierde naamval g) vor dem Haus Stap 1 vor, het is een plaats (van de boom) Stap 2 dem, derde naamval h) vor einer Woche Stap 1 voor, het gaat om een tijdstip Stap 2 einer, derde naamval   a) ich kann b) es darf c) Sie müssen d) sie wissen e) du willst f) ich will g) er kann h) wir dürfen i) es muss j) sie weiß   a) kann b) müsst c) darfst d) will e) dürft f) willst g) muss h) können i) wissen j) weißt   a) Ich danke dir für das Geschenk. __P_ b) Sein Bruder isst gerne Pizza. __B_ c) Mein Hund ist mein bester Freund. __B_ d) Lara sitzt gerne auf ihrem Bett. __B_ e) Sie hat eine Tasche gekauft. __P_ f) Er sucht schon den ganzen Tag nach seinem Handy. __B_ g) Habt ihr den Text schon gelesen? __P_ h) Mein Onkel hat euch einen Bonbon gegeben. __P_ i) Ich helfe deiner Tante gerne. __B_ j) Wir tragen immer gerne eine Jeans. __P_ k) Hast du schon von uns gehört? __P_ l) Ihr Ticket ist zwischen die Zeitungen gefallen. __B_ m) Am liebsten trinkt er Milch. __P_ n) Wisst ihr, dass ihre Mutter krank ist? __B_ o) Ihr gebt ihm eine Tafel Schokolade. __P_   a) waren b) war c) hatte d) hatten e) warst f) hattet