Reporteros 1 - Hoofdstuk 3 - Mi familia oefentoetsen & antwoorden

a) beroemd/bekendb) de manc) dwars, opstandigd) de advertentiee) de spelcomputerf) zonderg) het computerspelletjeh) sluiteni) gedurende, tijdensj) de fonteink) opnemenl) koken a) el padre b) la abuela c) el hermano d) el hijo e) la mujer f) la media hermana g) la hija única h) la nieta i) el árbol genealógico a) negro/a b) azul c) amarillo/a d) lila e) marrón a) el comedor b) el (cuarto de) baño c) el jardín d) la ventana e) la cama f) la ducha g) la nevera h) la planta baja i) el sillón j) el balcón k) el mircoondas l) el armario m) la puerta n) la mesa a) mi b) sus c) nuestra d) su e) tus Tip: Het bezittelijk voornaamwoord past zich aan aan het zelfstandig naamwoord bij enkelvoud en meervoud. Bij de ons/onze- en jullie- vorm, past het bezittelijk voornaamwoord zich ook aan aan het geslacht (mannelijk of vrouwelijk). Bijvoorbeeld: Mi casa (enkelvoud) - Mis casas (meervoud) / Nuestro abuelo (mannelijk enkelvoud) - Nuestra abuela (vrouwelijk enkelvoud) - Nuestros abuelos (mannelijk meervoud). poner (leggen/zetten) hacer (doen/maken) (yo) pongo hago (tú) pones haces (él, ella) pone hace (nosotros/as) ponemos hacemos (vosotros/as) ponéis hacéis (ellos,ellas) ponen hacen Tip: Deze twee werkwoorden zijn onregelmatig in de ik-vorm. De rest van het werkwoord kun je vervoegen zoals een regelmatig werkwoord: Vind eerst de stam door de laatste 2 letter van het infinitief (hele werkwoord) af te halen. Vervolgens plak je de juiste uitgang die past bij de persoonsvorm achter de stam. Bij de werkwoorden die eindigen op -er zijn de uitgangen: (tú) -es, (él, ella) -e, (nosotros/as) -emos, (vosotros/as) -éis, (ellos, ellas) -en. a) tengo que b) tiene c) tiene d) tenemos que e) tenéis que Tip: Achter ‘tener que’ komt altijd een infinitief (heel werkwoord), staat er geen infinitief dan weet je dus dat je het werkwoord ‘tener’ gebruiken moet. Een andere manier is om de zin te vertalen en dan te kijken of er het werkwoord ‘hebben’(tener) of ‘moeten’(tener que) ingevuld moet worden. Kijk vervolgens welke persoonsvorm je nodig hebt en vervoeg het werkwoord in de zin. (yo tengo - tú tienes - él,ella tiene - nosotros/as tenemos - vosotros/as tenéis - ellos,ellas tienen) a) (el armario rojo b) la cama blanca c) el sillón verde d) las mesillas de noche marrones e) las lámparas azules Tip: De kleuren passen zich net zoals een bijvoeglijk naamwoord aan aan het zelfstandig naamwoord:  In het Spaans staat het bijvoeglijk naamwoord direct achter het zelfstandig naamwoord. Als het zelfstandig naamwoord in het meervoud staat, dan moet je het bijvoeglijk naamwoord ook in het meervoud zetten. Bijvoeglijk naamwoorden die in de woordenlijst eindigen op -o/-a, eindigen bij een mannelijk zelfstandig naamwoord op een -o en bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord op een -a. a) Hay un sofá marrón en el salón. / En el salón hay un sofá marrón. b) Hay una cama blanca en la habitación(el dormitorio). / En la habitación (el dormitorio) hay una cama blanca. c) Hay una planta verde en el balcón. / En el balcón hay una planta verde. d) Hay cuatro sillas negras en el comedor. / En el comedor hay cuatro sillas negras. e) Hay una lámpara amarilla en la cocina. / En la cocina hay una lámpara amarilla. Tip: Er is, er staat, er hangt, er ligt (of het meervoud hiervan) vertaal je als ‘hay’. Let op dat je het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord plaatst en deze hieraan aanpast. ‘Op’ of ‘in’ vertaal je met het woordje: ‘en’. Vertaal alle losse woorden en maak vervolgens de zin: Er staat een bruine bank in de woonkamer. - Hay Er staat een bruine bank in de woonkamer. - Hay un sofá marrón Er staat een bruine bank in de woonkamer. - Hay un sofá marrón en Er staat een bruine bank in de woonkamer. - Hay un sofá marrón en el salón. Je mag de zin ook omdraaien: En el salón hay un sofá marrón. a) Tu hermana tiene que sacar la basura. b) (Vosotros/as) tenéis que pasar la aspiradora. c) (Yo) tengo que hacer mi cama. d) (Nosotros/as) tenemos que poner la mesa. Tip: Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord. Vertaal het werkwoord ‘moeten’ met ‘tener que’ en vervoeg deze in de zin. Vertaal de rest van de zin. De voornaamwoorden tussen haakjes mag je gebruiken maar dit is niet verplicht. a) (Yo) Tengo que cerrar la ventana. b) No hay un espejo en el comedor. En el comedor no hay un espejo. c) Hay una planta en el salón. En el salón hay una planta. d) Mis padres tienen una casa ideal. e) (Yo) Describo mi casa. f) (Yo) Pongo la mesa. Tip: Vertaal eerst alle onderdelen van de zin. Vervoeg vervolgens het werkwoord en plaats alle onderdelen in de juiste volgorde in de zin. De voornaamwoorden tussen haakjes mag je gebruiken maar dit is niet verplicht.