Biologie voor Jou 7e ed deel A - Thema 3 - Erfelijkheid oefentoetsen & antwoorden

a) De zichtbare eigenschappen van een organisme noem je het fenotype. b) Een deel van een chromosoom met de informatie van 1 erfelijke eigenschap noem je een gen. c) Het geslacht van iemand wordt bepaald op het moment van de bevruchting. d) Een zaadcel kan een X-chromosoom of een Y-chromosoom bevatten. e) Een allel dat alleen tot uiting komt als er twee van zijn noem je een recessief allel. f) Een allelenpaar noem je heterozygoot als het uit twee verschillende allelen bestaat. g) Bij kruisingen wordt de eerste generatie met de letter P aangegeven. h) Je kunt in dat geval zeggen dat beide ouders heterozygoot zijn voor deze eigenschap. i) Bij deze manier van vermeerderen spreek je van ongeslachtelijke voortplanting. j) Een plotselinge verandering van het genotype noem je een mutatie. k) Als een cel zich ongeremd gaat delen, ontstaat er een gezwel. l) Bij een vlokkentest wordt een stukje van de placenta onderzocht. m) Genetisch gemodificeerde organismen noem je transgeen.   a) Haar genotype is niet veranderd, want haar DNA is nog precies hetzelfde. b) Haar fenotype is wel veranderd, want ze ziet er nu anders uit.   Dit is een cel van een vrouwtje want er zijn twee verschillende geslachtschromosomen (Z en W).   Dit kan geen spermacel zijn want de chromosomen zijn in paren aanwezig.   P: rond x hoekig P: Aa x aa  F1: 50% Aa (rond) en 50% aa (hoekig)   a) Persoon 2: Aa b) Het vraagteken kan een A of een a zijn.   De lammeren zijn ontstaan door geslachtelijke voortplanting. De lammeren hebben dus niet precies dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouders. De vachtkleur is wel een eigenschap die vaak hetzelfde is als bij de ouders.   Zowel zonnestraling als sigarettenrook mutageen zijn, ze veroorzaken mutaties in je cellen. Beide meisjes lopen een extra risico dat ze kanker krijgen.   Bij een vlokkentest worden de cellen van het embryogedeelte van de placenta die in het vruchtwater zijn  onderzocht op genetische afwijkingen. Het syndroom van Down is een genetische afwijking en die kun je dus met een vlokkentest aantonen.   Biotechnologie wil zeggen dat de mens andere organismen gebruikt om producten te maken. Een zuurkoolfabrikant maakt gebruik van melkzuurbacteriën. Hij maakt dus gebruik van biotechnologie.   Hij doet het niet vanwege de erfelijke eigenschappen want ze hebben allemaal hetzelfde genotype (ze komen van dezelfde plant).  De grote aardappels hebben wel als voordeel dat ze meer reservestoffen bevatten om de nieuwe plant uit te laten groeien.   Er ontbreekt een geslachtschromosoom want er is alleen maar een X-chromosoom aanwezig. Het kan dus zowel een cel van een man als van een vrouw kunnen zijn, het ligt eraan welke chromosoom ontbreekt.   a) 50% is homozygoot voor zaadkleur (gg). b) 50% heeft een fenotype waarbij de dominante eigenschap tot uiting komt (Gg).   a) De jonge konijntjes hebben genotype Rr (rechte oren) of rr (hangoren). b) De ouders hebben genotype Rr (rechte oren) of rr (hangoren).   De eigenschap blauw is dominant. Je ziet in de tweede generatie twee blauwe ouders die een geel kind krijgen.   Dit proces van kruising en selectie noem je veredeling.   Deze mutatie heeft plaatsgevonden in een later stadium dan meteen na de bevruchting omdat niet alle cellen de mutatie bevatten.   Deze methode heet echoscopie. Met echoscopie kun je hartafwijkingen vaststellen, die kunnen hiermee zichtbaar worden gemaakt.   Het is biotechnologie omdat organismen worden gebruikt om iets voor de mens te maken. Het is genetische modificatie omdat de mens nieuwe erfelijke eigenschappen in een organisme heeft aangebracht.