Grandes Lignes 6e ed/FLEX deel A+B - Chapitre 1 - Un bel été! oefentoetsen & antwoorden

a) In de zomer b) Au début c) Moe d) Sur e) Incroyable f) Het weer, de tijd g) De stad h) Le château i) Loin j) Altijd k) Waarom l) L’escalade m) De avond n) Pauvre o) Découvrir p) Reizen q) En bateau r) Het is slecht weer s) In/naar Engeland t) Espagnol a)  Comment vas-tu? b) Het gaat niet slecht. c) J’ai visité un musée. d) Heb je Frans gesproken? Ja, een beetje. e) Il a fait beau? f) We hebben een appartement gehuurd. g) Met wie? h) Vous avez fait du camping? i) J’ai été en France en voiture. a) J’                           ai               parlé            ik heb gepraat b) Tu                         as              parlé            jij hebt gepraat       c) Il/elle/on                a                parlé            hij/zij/wij heeft/hebben gepraat d) Nous                   avons          parlé            wij hebben gepraat e) Vous                   avez            parlé            jullie hebben gepraat f) ils / elles                ont             parlé           zij hebben gepraat g) Het voltooid deelwoord van être is été h) Het voltooid deelwoord van faire is fait i) Het voltooid deelwoord van avoir is eu a) Mijn             mon                        ma                       mes b) Jouw            ton                          ta                            tes c) Zijn/haar      son                          sa                            ses d) Onze           notre                       notre                       nos e) Jullie/uw      votre                       votre                       vos f) Hun              leur                         leur                         leurs a) Je gebruikt de passé composé om te vertellen wat je hebt gedaan. b)  Je maakt deze tijd met een vorm van een (hulp)werkwoord avoir en een voltooid deelwoord. Je maakt het voltooid deelwoord door de uitgang van het werkwoord af te halen. Dan hou je de stam over. Daarachter zet je é: parler -> parl -> parlé c) Voorbeeld: J’ai visité. Ai is een vorm van avoir bij je en visité is het voltooid deelwoord. d) In het Frans staan alle werkwoorden bijna altijd zoveel mogelijk, ook bij de passé composé. In het Nederlands is dat niet altijd zo. Bijvoorbeeld: j’ai visité le musée Picasso. Dat vertaal je in het Nederlands met ‘ik heb het museum Picasso bezocht. a) Het woord adresse begint met een klinker. Als een zelfstandig naamwoord begint met een klinker of met een stomme h, dan gebruik je mon, ton, son. Ook al is het vrouwelijk. Dit is alleen in het enkelvoud. Tip: lees voor je antwoord geeft, eerst alle gegeven woorden en de zinnen goed door. Uit de context haal je vaak de juiste antwoorden.Kijk ook altijd goed wat voor soort woord je moet invullen: een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.  a) Mon père a acheté une tente. On a fait du camping en Angleterre. b) Qu'est-ce que tu as fait aujourd’hui ? Au début j’ai fait les magasins et ensuite j’ai été à la plage. c) En Angleterre, on a besoin d’un parapluie, il pleut beaucoup. d) Il a fait froid ? Oui, il a fait 13 degrés en été ! e) Moi, j’ai mangé des tapas en Espagne. f) Le voyage a été long : 1000 kilomètres en avion. g) On a passé 7 jours en Grèce, c’était une semaine agréable Tip: kijk goed wat het onderwerp in de zin is en zoek daarbij de juiste vorm van het werkwoord avoir en zet daar het voltooid deelwoord achter. Het onderwerp staat (bijna) altijd aan het begin van de zin. Alle werkwoorden staan in het Frans altijd zoveel mogelijk bij elkaar. Dat is in het Nederlands vaak niet zo. a) Vous avez passé un bon séjour en France? b) Moi, j’ai nagé dans la mer tous les jours. c) Ils ont rencontré des jeunes au camping. d) On a rigolé beaucoup. e) Les Anglais ont parlé un peu le français. f) Nous avons mangé dans un restaurant typique. g) Claire a invité sa copine pour faire les magasins. h) Elle a proposé de manger des pizzas ensemble. i) Tu as joué à la console aujourd’hui? Tip: Voor de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord kijk je altijd naar de vorm van het zelfstandig naamwoord dat er achter staat. Is het woord mannelijk, vrouwelijk of staat het in het meervoud? Een zelfstandig naamwoord dat in het meervoud staat, eindigt meestal op een s. In zin d gaat staat het vrouwelijke woord école. Omdat het woord met een klinker begint, gebruik je ton en niet ta. a) Pourquoi ta famille a habité en France? b) Parce que mon père a travaillé à Paris. c) Notre appartement était très grand. d) Et ton école? C’était comment? e) Il a souvent joué à la console avec ses copains de classe. f) Leurs vacances en Espagne ont été incroyables. g) J’aime faire les magasins avec ma copine Louise et sa cousine Claire. h) Madame, votre maison est très belle. Tip: De woordvolgorde in Franse zinnen is anders dan in het Nederlands. Het onderwerp staat (meestal) aan het begin van de zin, daarna volgen alle werkwoorden. Let dus goed op dat je de vormen van de passé composé bij elkaar zet. a) J’ai été en vacances avec mes parents b) Sa mère a visité le musée Picasso. c) Nous avons mangé dans notre restaurant préféré.