Na Klar! MAX Deel A - Hoofdstuk 3 - Zürich oefentoetsen & antwoorden

a) de kleren b) zelf c) het leer d) beroemd e) ruiken f) de afspraak g) nodig h) maken, fabriceren, produceren i) het zakgeld j) volwassen k) vertellen l) proberen m) verwachten n) weliswaar o) blijkbaar a) de Hosen b) die Jacke c) die Röcke d) die Socken e) der Dokumentarfilm f) die Komödie g) die Spielfilme h) der Zeichentrickfilm Tip: Denk eraan dat je de zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter schrijft. Maak de umlaut op een letter duidelijk, die 2 kleine puntjes maken een woord goed of fout. Vergeet het meervoud niet mee te leren!  a) Wat kostet die Jeans? b) Sonst noch etwas? c) Bitte schön! d) Die Bluse ist neu. e) Der Film handelt von der Liebe. f) Der Film hat mir gut gefallen. g) Das ist ein Science-Fiction-Film. h) Der Film läuft diese Woche im Kino. Tip: Maak het jezelf niet te moeilijk bij zulke opdrachten. Maak eenvoudige zinnen met woorden die je kent, als je iets niet weet probeer het dan anders te zeggen. Vergeet de hoofdletters niet bij zelfstandige naamwoorden. Als je iets moet kiezen, kies dan iets dat je zeker weet en goed kan schrijven.  a) mit: met b) nach: naar/na c) bei: bij d) seit: sinds e) von: van f) zu: naar … toe g) aus: uit Tip: Om het rijtje te herinneren zou je het op de wijs van vader Jacob kunnen zingen: mit nach bei seit (2x) von zu aus (2x) hebben derde naamval (2x) let dus op (2x) PVNW 1e NV 3e NV ik ich mir jij du dir hij er ihm het es ihm zij sie ihr wij wir uns jullie ihr euch zij sie ihnen u Sie Ihnen a) dürfen: mogen b) können: kunnen c) mögen: lusten/lekker vinden/houden van d) müssen: moeten (het kan niet anders) e) sollen: moeten (van een ander) f) wissen: weten g) wollen: willen a/b) Tegen 1 persoon => du vorm Tegen meerdere personen => ihr vorm Tegen een U-persoon => beleefdheidsvorm => Sie vorm met het werkwoord mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud 1e naamval ein eine ein keine 4e naamval ein eine ein keine  mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud1e naamvaleineineeinkeine4e naamvaleineineeinkeine a) dies-, all-, jed-, solch-, welch-b) de bezittelijke voornaamwoordenc) als het onderwerp is, je kan het dan door HIJ vervangen.d) als het lijdend voorwerp is, je kan het dan door HEM vervangen.e) DUFOG, durch, um, für, ohne, gegen. a) De meervoudsvormenb) Daar verandert de klinker (behalve bij sollen)c) Dat er geen -e achter de stam komtd) Dat er geen -t achter de stam komt, de vorm is hetzelfde als de ich-vorm. a) HIJ was daar een week, 1e naamval.b) HEM kan hij zich niet permitteren, 4e naamvalc) Ik eet HEM, 4e naamvald) HIJ is vandaag in de aanbieding, 1e naamvale) Heb je HEM gedronken, 4e naamvalf) HIJ was vandaag gemeen, 1e naamvalg) Hij heeft HEM (de vrouw in dit geval) meegenomen, 4e naamvalh) Ik koop HEM morgen, 4e naamvalTip: Je kan ontleden (onderwerp/lijdend voorwerp) of de HIJ/HEM regel toepassen. a) er staat zu, dus 3de naamval, DICH.b) er staat geen voorzetsel, ER.c) er staat geen voorzetsel, SIE.d) er staat bei, dus 3de naamval, MIR.e) er staat geen voorzetsel, IHR.f) er staat geen voorzetsel, SIE.g) er staat von, dus 3de naamval, IHNEN (met hoofdletter)h) er staat geen voorzetsel, ES.i) er staat bei, dus 3de naamval, UNS.Tip: Zorg dat je deze beide rijtjes goed kent (en de 4de naamval er ook nog naast weet). Leer ze in een tabelletje. Let goed op de voorzetsels! a) lasst (het zijn meerdere personen) b) öffne (Daniel is 1 persoon) c) machen Sie (beleefd tegen de mevrouw)d) kommt (het zijn meerdere personen)e) seien Sie (beleefd tegen de mevrouw) f) hab (Hanna is 1 persoon) a) darfb) kannc) mögend) musste) sollf) wisstg) wollenTip: De meervoudsvormen veranderen niet. Let vooral op bij de enkelvoudsvormen, daar verandert een klinker en zijn de uitgangen anders. a) dieb) einenc) deined) diee) einenf) meing) seineh) einenTip: Voor het ontleden, kijk bij oefening 7.