Grandes Lignes 6e ed/FLEX deel A+B - Chapitre 7 - Envie de sortir oefentoetsen & antwoorden

a) dus b) huilen c) een bericht versturen d) oublier e) de rijst f) de liefde g) saai h) facile i) voor j) le portable k) libre l) afgelopen m) alleen maar n) le meilleur/la meilleure o) la place p) proposer q) de aardappel r) passer a) tu es allé au concert? b ja, dat wil ik graag. c) samedi, je vais à la fête de Thomas. d) super, avec qui? e) tu aimes les pâtes? f)  je suis végétarien(ne) g) en zullen we daarna een film kijken? h) Amuse-toi bien! a)  il est resté                      hij is gebleven        b) elle est restée                zij is gebleven c) ils sont restés                 zij zijn gebleven d) elles sont restées          zij zijn gebleven e) il a parlé                         hij heeft gepraat f) elle a parlé                      zij heeft gepraat g) ils ont parlé                    zij hebben gepraat h) elles ont parlé                zij hebben gepraat Toelichting: Je gebruikt de passé composé om te vertellen wat je in het verleden hebt gedaan.Als je het hulpwerkwoord être gebruikt, komt er soms een extra e of s achter het voltooid deelwoord. Dat hangt af van het onderwerp.  a) mannelijk enkelvoud                  du b) mannelijk meervoud                  des c) vrouwelijk enkelvoud                 de la d) vrouwelijk meervoud                 des e) met h of klinker enkelvoud        de l’ f) met h of klinker meervoud          desToelichting: Na een ontkenning verandert het delend lidwoord in de of d’. a) het delend lidwoord staat vóór het zelfstandig naamwoord. b) je gebruikt het delend lidwoord in het Frans als er in het Nederlands geen lidwoord staat. Mogelijk voorbeeld: ik eet appels = je mange des pommes. c) je prends du café. Je ne prends pas de café. In de tweede zin staat geen delend lidwoord omdat er een ontkenning staat (ne…pas). Na een ontkenning verandert het delend lidwoord in de of d’. a) Claire a fêté son anniversaire. Sofie et Anne, elles sont allées ensemble. Het onderwerp is elles, dus vrouwelijk meervoud. De vorm van être = sont, het voltooid deelwoord krijgt een extra es, dus alleés. b) Thomas est resté à la maison, il ne se sentait pas bien. Het onderwerp is Thomas, dus mannelijk enkelvoud. De vorm van être = est, het voltooid deelwoord krijgt geen extra e, dus resté c) elles sont arrivées à 20 heures. Het onderwerp is elles, dus vrouwelijk meervoud. De vorm van être = sont, het voltooid deelwoord krijg een extra es, dus arriveés. d) mais ils sont arrivés en retard (te laat). Het onderwerp is ils, dus mannelijk meervoud de vorm van être is sont, het voltooid deelwoord krijgt een extra es, dus arrivées. e) elle est tombée. Het onderwerp is elle, dus vrouwelijk enkelvoud. De vorm van être is est, het voltooid deelwoord krijgt een extra e, dus tombeéTip: Lees eerst de zinnen goed door. Kijk dan wat het onderwerp in de zin is en of er achter het voltooid deelwoord een extra e of s moet komen. a)  het zelfstandig naamwoord is légumes, dat staat in het meervoud daarbij hoort het delend lidwoord des, dus des légumes. b)  het zelfstandig naamwoord is ananas, dus enkelvoud en het begint met een klinker. er staat een ontkenning in de zin (ne… plus); de l’ wordt d’ c)  het zelfstandig naamwoord is fromage, dus mannelijk enkelvoud het delend lidwoord is du: du fromage d) het zelfstandig naamwoord is eau, dat begint met een klinker het delend lidwoord is de l’: de l’eau e) het zelfstandig naamwoord is fruits, dus meervoud er staat een ontkenning in de zin (ne…pas): des wordt de.Tip: Lees de zinnen eerst goed door en kijk wat het zelfstandig naamwoord is. Kies dan de juiste vorm van het delend lidwoord. Een zelfstandig naamwoord in het meervoud eindigt meestal op een s. Let ook goed of er een ontkenning in de zin staat, dan verandert het delend lidwoord in de of d’. Tip: in deze zinnen zitten alle grammatica-onderdelen die je in dit hoofdstuk geleerd hebt. Let goed op de vorm van de passé composé: moet je être of avoir gebruiken. Zitten er delend lidwoorden in de zinnen? a) tu viens manger chez moi? Il y a du poisson et des pommes de terre. b) Oui, d’accord mais je vais apporter des chips. c) tu manges des oeufs? Oui, j’adore ça! d) j’ai été à un concert et Caroline est allée au cinéma. e) Ils sont allés à Paris et ils ont regardé un film. f) mon frère ne prend jamais de lait. Il déteste le lait. a)  let op het delend lidwoord des bij poisson en pommes de terre. Er staat geen lidwoord in de Nederlandse zin. bij poisson hoort du (mannelijk enkelvoud) en bij pommes de terre des (meervoud). b)  het zelfstandig naamwoord chips staat in het meervoud het delend lidwoord wordt dus des. c)  het zelfstandig naamwoord is oeufs, het is mannelijk meervoud het delend lidwoord is des d) In deze zin staat 2 x de passé composé. geweest komt van zijn en dat is être. De passé composé = j’ai été. Let op deze uitzondering. Gegaan  = aller. Het onderwerp is Caroline, dus vrouwelijk. achter het voltooid deelwoord komt een extra e. e). Ook in deze zin 2 x de passé composé zij zijn gegaan: in het Nederlands een vorm van zijn, dus être in het Frans. Zij is meervoud dus het voltooid deelwoord krijgt een extra s. Bij kijken gebruik je een vorm van avoir: ont regardé. f) voor melk staat geen lidwoord, dus in het Frans krijg je het delend lidwoord du er staat een ontkenning in de zin en na een ontkenning verandert des in de. In het tweede deel van de zin staat ook geen lidwoord voor melk. Toch gebruik je daar le omdat je het werkwoord détester gebruikt.