Grandes Lignes 6e ed/FLEX deel A+B - Chapitre 7 - Envie de sortir oefentoetsen & antwoorden

a) uitgaan b) sans c) bellen d) aller au cinéma e) geluk hebben f) de toeschouwer g) organiser h) combien i) de vriendschap j) verloren/kwijt k) demander l) tot de volgende keer m) préparer n) chaque o) zingen p) proposer q) de aardappel r) passer a) tu es allé au concert? b) kom je bij me eten vanavond? c) qu’est-ce que tu fais ce weekend? d) C’était génial! e) Tu aimes les pâtes? f) Ik ben er gek op! g) je vais demander à mes parents. h) Amuse-toi bien! Tip: let goed op de extra e of s achter het voltooid deelwoord als je de passé composé maakt met être. a)  il est resté                      hij is gebleven        b) elle est restée                zij is gebleven c) ils sont restés                 zij zijn gebleven d) elles sont restées          zij zijn gebleven e) il a parlé                         hij heeft  gepraat f) elle a parlé                      zij heeft gepraat g) ils ont parlé                    zij hebben gepraat h) elles ont parlé                zij hebben gepraat i) als je het hulpwerkwoord être gebruikt, komt er soms een extra e of s achter het voltooid deelwoord. Dat hangt af van het onderwerp a) mannelijk enkelvoud                  du b) mannelijk meervoud                  des c) vrouwelijk enkelvoud                 de la d) vrouwelijk meervoud                  des e) met h of klinker enkelvoud        de l’ f) met h of klinker meervoud          des g) na een ontkenning verandert het delend lidwoord in de of d’. a) je gebruikt de passé composé om te vertellen wat je in het verleden hebt gedaan. b) Als je in het Nederlands hebben gebruikt, gebruik je in het Frans meestal avoir. Gebruik je in het Nederlands zijn, dan gebruik je in het Frans meestal être. Mogelijk voorbeeld: ik heb gegeten = j’ai mangé. Ik ben gegaan = je suis allé. c) een uitzondering is het werkwoord être. Ik ben geweest vertaal je met j’ai été. d) Lucas est resté deux semaines et Anne est restée un mois. In de eerste zin is het onderwerp mannelijk (Lucas). Daarom komt er achter het voltooid deelwoord (resté) geen extra letter. In de tweede zin is Anne het onderwerp. Dat is vrouwelijk. Daarom heeft het voltooid deelwoord een extra e: restée. Dit is omdat je de passé composé maakt met être. a) het delend lidwoord staat vóór het zelfstandig naamwoord. b) je gebruikt het delend lidwoord in het Frans als er in het Nederlands geen lidwoord staat. Mogelijk voorbeeld: ik eet appels = je mange des pommes. c) je prends du café. Je ne prends pas de café. In de tweede zin staat geen delend lidwoord omdat er een ontkenning staat (ne…pas). Na een ontkenning verandert het delend lidwoord in de of d’. Tip: Lees eerst de zinnen goed door. Kijk dan wat het onderwerp in de zin is en of er achter het voltooid deelwoord een extra e of s moet komen. a) Paul a fêté son anniversaire. Lucas et Marc, ils sont allés ensemble. Het onderwerp is ils, dus mannelijk meervoud. De vorm van être = sont, het voltooid deelwoord krijgt een extra s, dus allés. b) Anne est restée à la maison, elle était malade. Het onderwerp is Anne, dus vrouwelijk enkelvoud. De vorm van être = est, het voltooid deelwoord krijgt een extra e, dus restée c) Ils sont arrivés à 20 heures. Het onderwerp is ils, dus mannelijk meervoud. De vorm van être = sont, het voltooid deelwoord krijg een extra s, dus arrivés. d) mais elles sont arrivées en retard (te laat). Het onderwerp is elles, dus vrouwelijk meervoud. De vorm van être is sont, het voltooid deelwoord krijgt een extra es, dus arrivées. e) il est tombé. Het onderwerp is il, dus mannelijk enkelvoud. De vorm van être is est, het voltooid deelwoord krijgt geen extra e of s, dus tombé Tip: Lees de zinnen eerst goed door en kijk wat het zelfstandig naamwoord is. Kies dan de juiste vorm van het delend lidwoord. Een zelfstandig naamwoord in het meervoud eindigt meestal op een s. Let ook goed of er een ontkenning in de zin staat, dan verandert het delend lidwoord in de of d’. a)  het zelfstandig naamwoord is fruits, dat staat in het meervoud daarbij hoort het delend lidwoord des, dus des fruits. b)  het zelfstandig naamwoord is pommes, dus meervoud er staat een ontkenning in de zin (ne… plus); des wordt de c)  het zelfstandig naamwoord is fromage, dus mannelijk enkelvoud het delend lidwoord is du: du fromage d) het zelfstandig naamwoord is eau, dat begint met een klinker het delend lidwoord is de l’: de l’eau e) het zelfstandig naamwoord is brocolis, dus meervoud er staat een ontkenning in de zin (ne…pas): des wordt de. Tip: in deze zinnen zitten alle grammatica-onderdelen die je in dit hoofdstuk geleerd hebt. Let goed op de vorm van de passé composé: moet je être of avoir gebruiken. Zitten er delend lidwoorden in de zinnen? a) Tu viens manger chez moi? Il y a des légumes. b) Oui, d’accord mais je vais apporter des chips. c) Tu manges du fromage? Oui, j’adore ça! d) J’ai été à un concert et Caroline est allée au cinéma. e) Après, elle a acheté une glace. f) Ils sont allés à Paris et ils ont fait du shopping. g) Ma soeur ne mange jamais d’oranges. a)  let op het delend lidwoord des bij légumes. Er staat geen lidwoord in de Nederlandse zin. het zelfstandig naamwoord staat in het meervoud, dus des légumes. b)  het zelfstandig naamwoord chips staat in het meervoud het delend lidwoord wordt dus des. c)  het zelfstandig naamwoord is fromage, het is mannelijk enkelvoud het delend lidwoord is du d) In deze zin staat 2 x de passé composé. geweest komt van zijn en dat is être. de passé composé = j’ai été. Let op deze uitzondering. Gegaan  = aller. Het onderwerp is Caroline, dus vrouwelijk. achter het voltooid deelwoord komt een extra e. e)     het onderwerp in deze zin is elle: vrouwelijk enkelvoud je maakt de passé composé met avoir (hebben) dus er komt geen extra letter achter: acheté f). Ook in deze zin 2 x de passé composé zij zijn gegaan: in het Nederlands een vorm van zijn, dus être in het Frans. Zij is meervoud dus het voltooid deelwoord krijgt een extra s. Bij winkelen gebruik je een vorm van avoir: ont fait. het voltooid deelwoord van faire = fait. g) voor sinaasappels staat geen lidwoord, dus in het Frans krijg je het delend lidwoord des er staat een ontkenning in de zin en na een ontkenning verandert des in de of d’. Omdat oranges met een klinker begint, is het d’.