Nieuw Nederlands 6e ed - Hoofdstuk 1 - Vrienden oefentoetsen & antwoorden

Antwoord: D.  Je bekijkt de tekst (titel, illustraties, tussenkopjes, opvallende woorden), je leest de inleiding en daarna stel je jezelf de vraag “Waarover gaat deze tekst?”.    Lees tekst 1    Miljoenen wormen ingezet om 'terrormier' te bestrijden in Rotterdam  De titel staat bovenaan de tekst en is vaak vet gedrukt of is groter of heeft een andere kleur.   C (namelijk “natuurlijke vijand” en “bestrijding”) Een tussenkopje is een titel ín de tekst, in plaats van boven de tekst. Het is een titel die hoort bij een of meerdere alinea’s van de tekst. Antwoord C.  Je bekijkt de tekst (titel, illustraties, tussenkopjes, opvallende woorden), je leest de inleiding en daarna stel je jezelf de vraag “Waarover gaat deze tekst?”. Deze tekst gaat over de een mierenplaag in een Rotterdamse wijk die ze willen bestrijden met bepaalde wormpjes.   Antwoord: C. “Ze zijn doorzichtig en niet met het blote oog te zien” staat in alinea 3. Dit is een uitdrukking. Het betekent dat iets niet te zien is zonder hulpmiddels, zoals een microscoop. Het is aaltje is dus zo klein dat je het alleen met een microscoop kan zien.   Het zijn er heel erg veel om te bestrijden én de eerdere bestrijdingsmiddelen werkten niet.   Omdat in een kolonie niet één, maar minstens tientallen koninginnen nieuwe eitjes maken. Het zijn er dus heel erg veel om te bestrijden én de eerdere bestrijdingsmiddelen werkten niet.   Antwoord: D In alinea 2 staat dat eerdere bestrijdingsmiddelen niet werkten. Dus het is een middel om iets uit te roeien / te bestrijden / te verdelgen. Een bestrijdingsmiddel kán bijvoorbeeld ook biologisch zijn en het kán een natuurlijke vijand zijn. Het kan ook een gif (dat voor mensen bijvoorbeeld ongevaarlijk is).    Waarschijnlijk niet, want de projectleider van de test zegt dat ze een lange adem nodig hebben (dan duurt het lang) en meerdere behandelingen.   a. kommer en kwel = een en al narigheid  b. stimuleren = aanmoedigen c. methode = manier d. stennis = drukte e. reeks = over i. effect = over g. impact = over j. aantonen = over   a. Iedereen kwam na de vakantie gezond en …wel…  op school. b. Hoe is het ...conflict… tussen die buren afgelopen? c. Nu de tandarts hem heeft behandeld, poetst hij ...frequenter… zijn tanden.   Lees tekst 2 populaire = snel groeiend flips = salto’s obstakels = hindernissen   tekst 2   Freerunning is een enorm populaire en dus snel groeiende sport. Bij deze door veel mensen geliefde sport beweeg je je door middel van gymnastische technieken, zoals flips (salto’s) en vaults, over obstakels. Je bepaalt zelf hoe je je over deze hindernissen beweegt. Als freerunner ontwikkel je het ultieme gevoel van vrijheid, lichaamscontrole en kracht. Bij Freerunning draait het om de 5-F’s: Fun, Freedom, Fitness, Friendship en Fulfilment. Naar: https://www.svannen.nl/gymnastiek/freerunning   Antwoord: waar In een zin staat minimaal 1 werkwoord (Lees de theorie van hoofdstuk 1 taalverzorging - werkwoorden)   Antwoord: B In zin B is “vliegen” wat je doet. In zin A en C zijn het dingen, dus zelfstandige naamwoorden. Je kan van sommige woorden dus alleen maar de woordsoort bepalen door deze hele zin te lezen.   Antwoord: waar Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef of de vraagproef.(Lees de theorie van hoofdstuk 1 taalverzorging - persoonsvorm en zinsdelen). De tijdproef werkt ook voor zinnen met meerdere persoonsvormen, de vraagproef niet.   Antwoord: speelt tijdproef: Hoe lang speelt Sem al Fortnite vandaag? vraagproef: Speelt Sem al Fortnite vandaag hoe lang? → Let op: Als de zin begint met een vraagwoord (wie, wat, waar, waarom, wanneer, welke, hoe)! Een vraagwoord is geen werkwoord, dus ook nooit een persoonsvorm.   Antwoord: C Deze zinsdelen kun je voor de persoonsvorm zetten: Sem / speelt / al / Fortnite / vandaag / hoe lang? al / speelt / Sem /  Fortnite / vandaag / hoe lang? Fortnite / speelt / Sem / al / vandaag / hoe lang? vandaag / speelt / Sem / al / Fortnite / hoe lang?   Antwoord: drinkt tijdproef: Sinds een paar jaar dronk Marjolein elke dag 2 glazen water. vraagproef: Drinkt Marjolein elke dag 2 glazen water sinds een paar jaar?   Antwoord: B Deze zinsdelen kun je voor de persoonsvorm zetten:  Marjolein / drinkt /  elke dag / 2 glazen water / sinds een paar jaar. Elke dag / drinkt / Marjolein /  / 2 glazen water / sinds een paar jaar. 2 glazen water / drinkt / Marjolein / elke dag / sinds een paar jaar.    Antwoord: Is tijdproef: Was dat nieuwe boek wel spannend? vraagproef: Is dat nieuwe boek wel spannend? → Let op! Dit is al een vraagzin!   Antwoord: B Deze zinsdelen kun je voor de persoonsvorm zetten:   Dat nieuwe boek / is / wel / spannend. Spannend / is / dat nieuwe boek / wel. Wel / is / dat nieuwe boek / spannend.    De man met een pet kan 1 zinsdeel zijn → de man heeft een pet. Maar het kunnen ook 2 zinsdelen zijn → Jan heeft dan een pet waar hij de man mee slaat.     Antwoord: De jongste dochter van koning Willem-Alexander heet Ariane. Aan het begin van de zin komt een hoofdletter (De). Alle namen moeten met een hoofdletter (Willem-Alexander, Ariane). Aan het eind van de zin moet een punt.   Antwoord: Donderdag reis ik met de trein naar Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Aan het begin van de zin komt een hoofdletter (Donderdag). Namen (ook van plaatsen dus) moeten met een hoofdletter (Utrecht, Limburg). Windrichtingen krijgen een hoofdletter als ze in een (aardrijkskundige) naam gebruikt worden (Noord-Brabant). Aan het eind van de zin moet een punt.   Antwoord: Eind augustus beginnen de scholen weer in het noorden van Nederland. Aan het begin van de zin komt een hoofdletter (Eind). Namen moeten met een hoofdletter (Nederland). Aan het eind van de zin moet een punt. Let op: maanden van het jaar (augustus) en windrichtingen (noorden) schrijf je in het Nederlands met een kleine letter. Windrichtingen krijgen alleen een hoofdletter als ze in een (aardrijkskundige) naam gebruikt worden (Zuid-Duitsland). Maanden van het jaar schrijf je in het Engels en Duits wél met een hoofdletter.   Kies de juiste spelling.  Antwoord: wenkbrauwen - oerwoud Woorden met “au” en “ou” zijn weetwoorden. Je moet ze uit je hoofd leren.