Nieuw Nederlands 6e ed - Hoofdstuk 2 - Beroemd oefentoetsen & antwoorden

Antwoord: C.  Je leest van elke alinea de eerste en de laatste zin om de hoofdzaken van de tekst te weten te komen. (En de inleiding en het slot lees je helemaal.)   Antwoord: C, alinea 2,4,5 In alinea 2 staat: “voorwaarden”, in alinea 3 niet, in alinea 4 staat: “specificaties”, in alinea 5 staat: “moet … voldoen aan”.   Antwoord: C Het gaat over een wedstrijd om ruimtetoilet te ontwerpen. Antwoord C is de titel; die is meestal niet precies hetzelfde als het onderwerp.    Antwoord: C In alinea 6 staat: “de kans dat het ontwerp ook daadwerkelijk zal worden geproduceerd”.   Antwoord: B In zin 1 staat dat ze voorbereidingen treffen voor een nieuwe maanmissie in 2024. En in zin 2 geven ze extra informatie over deze nieuwe maanmissie.   Een lange lijst met kenmerken/eigenschappen. Een “waslijst” betekent dat het een lange lijst is. “Specificaties” zijn kenmerken of eigenschappen.   Eigen antwoord: Kinderen hebben wellicht weer heel originele ideeën, waar volwassenen misschien niet opkomen. Antwoord: C In alinea 6 wordt de prijs genoemd, in alinea 5 gaat het nog over waar het toilet geschikt voor moet zijn.   Ontwerpen die eventueel ook echt uitgevoerd zouden kunnen worden. Dus niet een ontwerp dat vooral grappig is, maar niet echt gemaakt kan worden.    alinea 1, want daar wordt de aanleiding van deze tekst beschreven, maar er staan geen voorwaarden voor het toilet genoemd of iets over de prijs bijvoorbeeld.   a. rangschikken = op volgorde leggen b. profiteren = voordeel van hebben c. trofee = prijs d. in de voetsporen treden van = een voorbeeld nemen aan   a. klaargestoomd  b. rangschikt c. ideaal   a. stier b. zonder stroom zitten / (panne = pech) c. ze zei dat (zeggen / melden) Antwoord: waar De persoonsvorm past zich aan het onderwerp van de zin aan. Als het onderwerp enkelvoud is, is de persoonsvorm dat ook. Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook in het meervoud staan. Antwoord: C Deze zinsdelen kun je voor de persoonsvorm zetten:  Vanmorgen / heb / ik / het journaal / gekeken. Ik / heb / het journaal / gekeken / vanmorgen. Het journaal / heb / ik / vanmorgen / gekeken. Gekeken / heb / ik / het journaal / vanmorgen.    Antwoord: persoonsvorm = heb. Onderwerp = ik. Tijdproef: Vanmorgen heb ik het journaal gekeken. Vraagproef: Heb ik het journaal gekeken vanmorgen? Onderwerp: Wie heb (heeft)? → ik   Antwoord: A Deze zinsdelen kun je voor de persoonsvorm zetten: De stad / wordt / al maanden / geteisterd / door een rattenplaag. Al maanden / wordt / de stad geteisterd / door een rattenplaag. Geteisterd / wordt / de stad / al maanden / door een rattenplaag. Door een rattenplaag / wordt / de stad / al maanden / geteisterd.    Antwoord: persoonsvorm = wordt. Onderwerp = de stad. Tijdproef: De stad werd al maanden geteisterd door een rattenplaag. Vraagproef: Wordt de stad al maanden geteisterd door een rattenplaag? Onderwerp: Wie wordt? → de stad.   Antwoord: B Deze zinsdelen kun je voor de persoonsvorm zetten: Elke dag / heeft / Sem / een paar rondjes / in de vijver / gezwommen. Sem / heeft / elke dag / een paar rondjes / in de vijver / gezwommen. Een paar rondjes / heeft / Sem / elke dag / in de vijver / gezwommen. In de vijver / heeft / Sem / elke dag / een paar rondjes / gezwommen. Gezwommen / heeft / Sem / elke dag / een paar rondjes / in de vijver. Antwoord: persoonsvorm = heeft. Onderwerp = Sem. Tijdproef: Elke dag had Sem een paar rondjes in de vijver gezwommen. Vraagproef: Heeft Sem elke dag een paar rondjes in de vijver gezwommen? Onderwerp: Wie heeft? → Sem.   de, het, een   a.  Dit = aw vulkanen=zn bestaat = ww dit → geen lw, zn of ww. Het is een aanwijzend voornaamwoord. vulkanen → vulkaantje / vulkaan / de vulkaan → dus een zn bestaat → ik besta / jij bestaat / wij bestaan → dus een ww   b.  Het = lw van=aw was = ww het werkstuk → dus “het” is een lw van → geen lw, zn of ww. Het is een voorzetsel (“kastwoordje”). was → ik ben / jij bent / ik was / wij waren → dus een ww   Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: Het kleine meisje schijnt met een zaklamp onder haar dekbed.   a. geheim - blijkbaar  b. overheid - elektriciteit c. ongetwijfeld - andijvie   a. toerist - oerwoud b. vlucht - maaltijd c. staart - hobbelpaard