Tijd Voor Geschiedenis - Hoofdstuk 4 - Steden en staten oefentoetsen & antwoorden

  a) Iemand die zijn leven wijdt aan taken in en ten dienste van zijn godsdienstige organisatie. - Geestelijken (3) - b) De rechten van een stad op eigen bestuur en eigen rechtspraak, zonder dat de landheer zich hiermee nog bemoeien mocht. - Stadsrechten (2) - c) Een lange reis met als doel het veroveren van het Heilige Land rondom Jeruzalem. - Kruistochten (1 / 4) - d) De heroveringen van het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal nu) op de eerdere moslim-veroveraars door christelijke vorsten. - Reconquista (4) - e) De schepenen waren rechters en stadsbestuurders. Zij besloten of iemand schuldig was aan een misdaad. - Schepenen (3) - f) Manier van land bewerken. Hierbij lag steeds één derde van de landbouwgrond een jaar braak (ongebruikt), zodat die kon herstellen. Drie velden wisselden om het jaar steeds van gebruik. - Drieslagstelsel (2) - g) Een samenleving waarin de bevolking in groepen of lagen is verdeeld, daarom ook wel gelaagde samenleving genoemd. Deze groepen - de drie standen - hebben hun eigen rechten en plichten. - Standenmaatschappij (3) - h) En systeem waarbij het kopen en verkopen van spullen met geld wordt betaald. - Geldeconomie (1) - i) Een groep mensen met hetzelfde ambacht, vak of beroep. - Gilden (2) - j) Een andere naam voor het Oost-Romeinse Rijk. Dit rijk bestond 1000 jaar langer dan het West-Romeinse Rijk. - Byzantijnse Rijk. (4) Let op: Het begrip ‘geestelijken’ staat niet in de begrippenlijst maar wel in de tekst.   a) Schout. De ….. was in een stad verantwoordelijk voor het pakken en bestraffen van criminelen. (3) b) Ambacht. Een vak of beroep waarbij producten en goederen met de hand gemaakt worden. (2) c) Hanze. Een handelsverbond tussen meerdere steden uit verschillende landstreken uit Noord- en Midden-Europa. (2) d) Bisschop. Een geestelijke die voor de paus een kerkelijk gebied (bisdom) bestuurt. (3) e) Centralisatie. Het besturen van een rijk of land vanuit één (centrale) hoofdstad. (3)   Let op: Het begrip ‘bisschop’ staat niet in de begrippenlijst maar wel in de tekst.   1 - c 2 - a 3 - b 4 - e 5 - d   a) Waar. b) Niet waar. De schout en schepenen bepaalden ook de regels. c) Waar. d) Niet waar. Bijna alle mensen in Europa waren christenen. e) Waar.   a)  1) Kooplieden reisden voortaan vaak samen, want dit was veiliger 2) Kooplieden hoefden minder belasting te betalen bij binnenkomst van een (andere) Hanzestad. 3) kooplieden maakten met elkaar prijsafspraken.   b)  1) Elk gilde zorgde voor regels over prijs en kwaliteit van de producten 2) Elk gilde verzorgde een opleiding van ambachtslieden. 3) Elk gilde regelde familiezorg als een gildelid ziek werd of stierf.     Als een plaats stadsrechten kreeg, had de lokale heer er niets meer te zeggen. Voor dit zelfbestuur betaalde de stad elk jaar belasting. De lokale heer verdiende er dus aan.   Tip: Begin je antwoord met het herhalen van (een deel van) de vraag.   1) De vorst vroeg minder vaak advies aan zijn leenmannen en huurde vaker ambtenaren in. Dit waren hoogopgeleide burgers. zij kregen een salaris. 2) De vorst ging zijn rijksgebied vaker vanuit zijn hoofdstad besturen. Dit heet centralisatie. 3) De vorst gaf de belasting uit aan een eigen leger.     - e - a - c - f - b - d    a) 1) Wie heeft de bron gemaakt? 2) Wat is de bron: direct of indirect? 3) Waar is de bron gemaakt? 4) Wanneer is de bron gemaakt? 5) Waarom is de bron gemaakt? b) 1) Welke gebeurtenis hoort bij de bron? Welke personen of begrippen horen bij de bron? De ontwikkeling die je in de afbeelding ziet is het drieslagstelsel. Dit is een manier van land bewerken. Hierbij lag steeds één derde van de landbouwgrond een jaar braak (ongebruikt), zodat die kon herstellen. Drie velden wisselden om het jaar steeds van gebruik. Je ziet dit terug in de afbeelding want veld 1 is: braak en veld 2 en 3 zijn beplant. Tip: Begin je antwoord  met het uitleggen van het begrip en vertel daarna duidelijk hoe je dat terugziet in de afbeelding. Het verband tussen de afbeelding en het begrip stadsrechten is dat je in de afbeelding heel duidelijk een middeleeuwse stad ziet met een dikke stadsmuur. Wanneer een plaats stadsrechten kreeg mocht ze een stadsmuur bouwen ter bescherming van de inwoners en hun rijkdom. a) geestelijken - paus - bisschoppen - priesters - b) adel - c) boeren - burgers - a) christenen. b) moslims. c) moslims. d) christenen.   Dit is geen betrouwbare bron om te gebruiken want:1) Het is geen directe bron.2) De bron is in 1973 gemaakt/ geschreven.3) De bron is gemaakt/geschreven als vermaak.4) De bron is gemaakt door een schrijfster (geen historicus).Extra info over dit hoofdstuk: https://schooltv.nl - middeleeuwen & https://schooltv.nl - Mohammed & https://schooltv.nl - kruistochten https://schooltv.nl - kruistochten (2)