New Interface LRN-Line deel A+B
- Hoofdstuk 5 - Humour
oefentoetsen & antwoorden
LRN-line
Klas 2|Vwo
Toets Engels
New Interface LRN-Line deel A+B
Online maken
Toets afdrukken
a) cheer up (to) (4)
b) carry on (to) (1)
c) expression (2)
d) outrageous (2)
e) join in (to) (3)
f) pretend (to) (4)
g) failure (1)
h) childish (4)
i) mood (3)
j) furious (3)
k) reasonably (1)
l) thought (2)
m) mop (to) (4)
n) inspiration (1)
o) wrap (to) (3)
p) fight (2)
q) to be honest (4)
r) straightforward (3)
s) persuade (to) (1)
t) donation (2)
a) celebrity
b) miserable
c) by accident
d) tempted
e) energetic
f) slippery
a) A dance marathon might be a better idea.
b) Sorry, what was that?
c) Maybe you should try ….?
d) You look a bit down.
e) What else has been happening?
f) One of them was really cheerful-looking.
g) I am not sure about your suggestion.
h) You seem like a great organiser.
i) Could you explain how it would work?
j) You'd be better off going to the visitors’ kitchen.
a) een zelfstandig naamwoord
b) over hoe iets gebeurt. Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.
c) door -ly achter een bijvoeglijk naamwoord te zetten
d) Een bijwoord staat voor het woord waarover het iets zegt (voor bijvoeglijk naamwoord / bijwoord / werkwoord), maar na een vorm van to be.
e) door -er achter of more voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten.
f) door -est achter of most voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten.
Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vragen gaan over de grammar.
a) perfectly → het gaat om het perfect spreken, dus over een werkwoord, en dan gebruiken we een adverb.
b) careful → zegt iets over person, dat is een zelfstandig naamwoord.
c) extremely → het zegt iets over cheap, wat een bijvoeglijk naamwoord is.
d) happy → bij het werkwoord sounds, gebruik je altijd de vorm van de adjective, dus zonder -ly.
e) happily → nu is het werkwoord sang, en happily zegt dus iets over het werkwoord, dan gebruik je een adjective.
f) terrible → het zegt iets over cook (kok), dat is een zelfstandig naamwoord.
g) quickly → zegt iets over het lezen, dus over een werkwoord, dan gebruik je een adjective.
h) pretty → het zegt iets over girl, dat is een zelfstandig naamwoord.
Tip: deze opdracht gaat over bijwoorden (adverbs) en bijvoeglijke naamwoorden (adjective). Een adverb zegt iets over een werkwoord, een ander bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord, een adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een adverb maak je meestal door -ly achter een adjective te zetten (let hierbij wel op de spelling!). In de opdracht zijn de woorden met -ly dus de bijwoorden. Er zijn ook nog werkwoorden waarbij je geen adverb gebruikt (feel, look, seem, taste, smell, sound).
a) My brother usually goes home at six.
b) She often practises her English online.
c) I read a really interesting book yesterday.
d) He is always the first to arrive at school.
e) They have never been to Paris.
Tip: een bijwoord staat voor het woord waarover het iets zegt, dat is vaak voor een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord, voor het hoofdwerkwoord, maar na de vorm van to be. Verder moet je bij deze opdracht letten op de juiste woordvolgorde in het Engels (wie-doet-wat-waar-wanneer).
a) angrier
b) beautiful
c) most beautiful
d) worse
e) worst
f) big
g) bigger
h) closer
i) more expensive
j) most expensive
Tip: zorg dat je de regels kent van de vergrotende en overtreffende trap. Bij één lettergreep krijg je -er/-est. Bij twee lettergrepen die eindigen op -le, -er, -ow, -y krijg je ook -er/-est. Bij andere woorden met twee lettergrepen zet je more/most voor het woord. Bij drie of meer lettergrepen gebruik je ook more/most.
a) have never been
Je gebruikt hier de present perfect. Het gaat namelijk om een ervaring tot nu toe
b) had
Het gaat hierbij om je betovergrootmoeder, dus vele generaties terug. Het gaat hierbij dus om de past simple.
c) lived
Hij woonde in Amsterdam, maar nu niet meer. Het is dus afgelopen en daarom kiezen we voor de past simple.
d) have lost
Je bent je portemonnee verloren en daar merk je op dit moment het effect van (te zien aan de: Oh no!). Als iets in het verleden is gebeurd, maar je merkt daar nu het effect van, gebruik je ook de present perfect.
e) Have you seen
Je vraagt om een ervaring op een bepaalde dag. De dag is nog niet voorbij, daarom gebruik je de present perfect in deze zin.
f) have read
Ook dit gaat weer om een ervaring. Je hebt tot nu toe zes boeken gelezen deze week, dit kunnen er nog meer worden. Daarom gebruik je de present perfect.
g) played
last Wednesday. Is al geweest, is afgelopen. Er staat een specifieke tijdsaanduiding in de zin.
h) has broken
Ze kan nu iets niet, door een gebeurtenis in het verleden, dus dat ze haar vinger heeft gebroken heeft nu effect, dan gebruiken we de present perfect.
Tip: zorg dat je goed de regels kent wanneer je de present perfect en de past simple moet gebruiken, maar dat je ook goed weet hoe ze eruit zien.
a) who, that (architect is persoon, dus who, maar ook that mag omdat er geen komma’s staan. Je kunt het niet weglaten omdat het volgende woord een werkwoord is).
b) which (hotel is een ding, dus which. That mag niet omdat er een komma staat. Je moet een voornaamwoord gebruiken omdat het volgende woord een werkwoord is).
c) who, X (sales assistant is een persoon, dus who, that mag niet omdat er een komma staat, je kan het ook weglaten omdat I een voornaamwoord is.
d) who (girl is persoon dus who)
e) which, that, X (which omdat het om een ding gaat (korting), that omdat er geen komma staat, x omdat we een voornaamwoord is).
Tip: Je gebruikt who bij personen, which bij dieren en dingen en that bij personen, dieren en dingen. Je mag that alleen gebruiken als er geen komma voor de betrekkelijke bijzin staat. Je mag een betrekkelijk voornaamwoord weglaten als het volgende woord in de betrekkelijke bijzin een voornaamwoord is (dus niet bij een werkwoord!)
a) going
b) to sell
c) watching / to watch
d) to send
e) playing / to play
f) taking
Tip: Er zijn werkwoorden waarna je altijd een gerund gebruikt (avoid, consider, enjoy, finish, quit, miss). Er zijn een aantal werkwoorden waarna altijd een infinitief komt (agree, choose, decide, want, forget, remember). Er zijn ook werkwoorden waarna zowel een gerund als een infinitief kan (begin, continue, hate, like, love, start). De zin betekent hetzelfde.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.