New Interface LRN-line deel A+B - Hoofdstuk 2 - Extremes oefentoetsen & antwoorden

a) key (4) b) grab (to) (1) c) lift (to) (2) d) care about (to) (2) e) destroy (to) (3) f) trouble (4) g) suddenly (1) h) explain (to) (4) i) change (3) j) frightened (3) k) act (1) l) recover (to) (2) m) worried (4) n) tower (1) o) knock down (to) (3) p) anywhere (2) q) awful (4) r) electricity cable (3) s) colourful (1) t) deadly (2)   a) loud b) threw up c) ticket d) hurricane e) nothing f) warning   a) was/were = was/waren b) blew = blies c) caught = ving d) ate = at e) felt = voelde f) heard = hoorde g) ran = rende h) slept = sliep i) took = nam Tip: Zorg dat je steeds de onregelmatige werkwoorden leert. In iedere unit krijg je steeds andere woorden, uiteindelijk moet je deze allemaal uit je hoofd kennen.    a) Someone saw me and phoned the police. b) That’s why you have to send this email. c) Three women had to go to hospital.  d) How are you doing? e) I am sure everyone should hear this! f) How did that happen? g) They live in cold, dark, damp places. h) It’s a shame they shut down the restaurant. i) You were doing what!? j) I was walking along when my work fell into the canal.  a) door -er achter of more voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten. b) door -est achter of most voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten. c) good - better - best / bad - worse - worst d) veel + enkelvoud e) veel + meervoud Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. a) cheapest b) funnier c) bigger d) most interesting e) slower Tip: zorg dat je de regels kent van de vergrotende en overtreffende trap. - Bij één lettergreep krijg je -er/-est. - Bij twee lettergrepen die eindigen op -le, -er, -ow, -y krijg je ook -er/-est. - Bij andere woorden met twee lettergrepen zet je more/most voor het woord. Bij drie of meer lettergrepen gebruik je ook more/most.   a) many b) much c) many d) much e) much f) many Tip: many gebruik je bij woorden in het meervoud, much gebruik je bij woorden in het enkelvoud.   a) lost b) watched c) walked d) finished e) talked Tip: De past simple maak je door -ed achter het werkwoord te zetten. Dit mag bij de meeste werkwoorden. De werkwoorden waarbij dit niet kan (onregelmatig) moet je uit je hoofd leren. In het boek staat bij elk hoofdstuk een rijtje. Als je dit netjes bijhoudt weet je de meeste onregelmatige werkwoorden aan het einde van dit schooljaar.    a) Did they lose the game? b) Did we watch TV last night? c) Did Jada walk on the beach yesterday? d) Did Micheal finish his homework last Saturday? e) Did they talk to each other last week? Tip: een vraag in de past simple begint met did, gevolgd door het onderwerp en het hele werkwoord (dus het infinitief, zonder -ed). Vooral het gebruik van het hele werkwoord gaat fout. Met did geef je al aan dat het verleden tijd is, daarom gebruik je daarna gewoon het hele werkwoord. a) They didn’t lose the game. b) We didn’t watch TV last night. c) Jada didn’t walk on the beach yesterday. d) Micheal didn’t finish his homework last Saturday. e) They didn’t talk to each other last week. Tip: bij een ontkenning in de past simple gebruik je didn’t gevolgd door het hele werkwoord. Hierbij geldt dus dezelfde regel als bij opdracht 9: gebruik het hele werkwoord!   a) were sleeping b) was speaking c) was watching d) were dancing Tip: de past continuous maak je met was/were + werkwoord+ing. Je kiest dus eerst of je was of were moet gebruiken. - Je gebruikt was bij I, he, she en it. - Je gebruikt were bij we, you en they. Daarna gebruik je het werkwoord wat tussen haakjes staat en daar zet je -ing achter. Let wel op de spelling.