New Interface LRN-line deel A+B - Hoofdstuk 3 - Money oefentoetsen & antwoorden

a) realize (to) (4) b) earn (to) (1) c) discount (2) d) sale (2) e) generous (3) f) worldwide (4) g) return (to) (1) h) application form (4) i) silence (3) j) actually (3) k) treat to (to) (1) l) event (2) m) look forward to (to) (4) n) turn out (to) (1) o) nearly (3) p) nowadays (2) q) shift (4) r) raise (to) (3) s) clean up (to) (1) t) sign up (to) (2)   a) charity b) Thanksgiving c) cash d) disappointed e) perhaps f) tall   a) bought = kocht b) hung = hing c) lent = leende uit d) meant = bedoelde e) swam = zwom f) told = vertelde   a) What time? b) I’d like to earn some money. c) You should really come! d) It’s a huge shopping event. e) I’m not so keen on early morning shifts. f) Don’t worry about it. g) There’s a bargain sale at Topshop this Friday. h) Doors open at 7am for our special customers.  i) What can I do for you? j) No, that’s all right.   a) Een tag is een kort vraagje aan het einde van een zin. b) ontkennend c) bevestigend d) een werkwoord (eventueel met ‘not’) en een persoonlijk voornaamwoord (of there). e) Om aan te geven van wie iets is. f) Om aan te geven wat iemand van plan is of wat zeker zal gebeuren. Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen.  a) isn’t she zin is bevestigend → tag dus ontkennend. Werkwoord is is, dit is een vorm van to be, dus deze mag je herhalen in de tag → isn’t (want moet ontkennend). Daarnaast zoek je het onderwerp → Alexandra, en hier maak je een persoonlijk voornaamwoord van → she. b) can’t he zin is bevestigend → tag dus ontkennend. Werkwoord is can dit is een hulpwerkwoord, dus deze mag je herhalen in de tag → can’t (want moet ontkennend). Daarnaast zoek je het onderwerp → Thomas, en hier maak je een persoonlijk voornaamwoord van → he. c) do they zin is ontkennend → tag dus bevestigend. Werkwoord is don’t, dit is een vorm van to do (hulpwerkwoord), dus deze mag je herhalen in de tag → do (want moet bevestigend). Daarnaast zoek je het onderwerp → your parents, en hier maak je een persoonlijk voornaamwoord van → they. d) won’t he e) don’t you f) doesn’t she Tip:  Een tag is een aangeplakte vraag. Als de zin bevestigend is, is de tag ontkennend. Als de zin ontkennend is, is de tag bevestigend. Als je een vorm van to be of een hulpwerkwoord (bijv. can / will) in de zin hebt staan mag je deze herhalen in de tag. Bij de andere werkwoorden moet je een vorm van to do gebruiken in de tag. Naast het werkwoord herhaal je ook het onderwerp van de zin als een persoonlijk voornaamwoord. Zin a, b en c hebben extra uitleg (zie hierboven).    a) theirs b) her c) your d) our e) mine Tip: Het is belangrijk om de zinnen goed te lezen. Aangezien je ze allemaal maar een keer mag gebruiken zou je door goed lezen de woorden juist moeten kunnen invullen. Het kan ook goed helpen om te weten wat ze allemaal betekenen en de zinnen/woorden naar het Nederlands te vertalen. Zorg dat je de rijtjes in coursebook goed kent. Ook kan het helpen om goed te weten bij welke persoonlijke voornaamwoorden de bezittelijke voornaamwoorden horen.    a) is he going to drive b) are going to dance c) am going to go d) is not going to help e) is going to happen Tip: let op dat je goed de vervoeging van het werkwoord to be kent. I am, he/she/it is, we/you/they are. Dat is de basis voor deze opdracht. Daarna volg je met ‘going to’ en het hele werkwoord. Bij een vraag staat het onderwerp tussen de vorm van to be en going to (bijv. is he going to). Bij een ontkenning komt het woord ‘not’ tussen de vorm van to be en going to. (bijv. he isn’t going to).    a) will  b) will c) shall d) won’t e) will f) won’t Tip: Het is belangrijk dat je goed de zinnen leest. In een vraag met aanbod/voorstel gebruik je altijd shall bij I en we. Won’t is de ontkennende vorm van will.    a) he/she is. b) I didn’t. c) you can. d) she isn’t e) they did f) he doesn’t. Tip: Als je een kort antwoord wil geven herhaal je het eerste werkwoord van de vraag, eventueel met ‘not’ erbij (als het antwoord nee is). Ook herhaal je het onderwerp van de zin als persoonlijk voornaamwoord. Let er hierbij wel op dat je antwoord ook passend moet zijn bij de vraag bv. als ik iets aan jou vraag (you) dan geef je antwoord als ik (I).   a) am trying Doordat er om stilte wordt gevraagd, is het duidelijk dat het om iets gaat dat nu aan de gang is. Je zou deze zin ook als een uitdrukking van irritatie kunnen zien, dan gebruik je ook de present continuous.  b) watches Every day geeft aan dat het om een regelmaat gaat, daarom gebruik je de present simple. c) Do they eat Every Saturday geeft aan dat het om een regelmaat gaat, daarom gebruik je de present simple. d) isn’t playing right now, nu aan de gang, dus present continuous. e) arrive usually betekent meestal, en geeft dus ook een regelmaat aan. Je gebruikt de present simple in deze zin.  Tip:  zorg dat je goed de regels kent wanneer je de present simple en de present continuous moet gebruiken, maar dat je ook goed weet hoe ze eruit zien. De present simple gebruik je als het gaat om dingen die met een regelmaat gebeuren of bij feiten. De present continuous gebruik je bij dingen die nu aan de gang zijn.