Think 3 (B1+) - Hoofdstuk 4 - Dilemmas oefentoetsen & antwoorden

a) if onlyb) helmetc) unlessd) untile) believe it or notf) Any chance?g) Between you and me,...h) I was wondering if …i) just nowj) now and againk) come to a decisionl) a bad decisionm) make up your mindn) change your mindo) think long and hardp) somebody’s first thought a) tell the truthb) tell a lie / hide the truthc) reconsiderd) cheated a) Wanneer je praat over een echte situatie en de consequenties daarvan. Je maakt het op deze manier: if + present simple - future clause (will)b) Wanneer je praat over een onwaarschijnlijke situatie en het resultaat daarvan. Je maakt het op deze manier: if + past simple - would clause a) were - wouldJe kiest hier voor de second conditional, want je praat over een zeer onwaarschijnlijke situatie. Het deel in de if-clause is de past simple, de andere clause bestaat uit would + hele werkwoord.b) will pass - studyDit is een echte situatie, daarom kies je voor de first conditional. Het deel in de if-clause is de present simple, de andere clause bestaat uit will + hele werkwoord.c) go - will goDit is een echte situatie, daarom kies je voor de first conditional. Het deel in de if-clause is de present simple, de andere clause bestaat uit will + hele werkwoord.d) were - would getJe kiest hier voor de second conditional, want je praat over een zeer onwaarschijnlijke situatie. Het deel in de if-clause is de past simple, de andere clause bestaat uit would + hele werkwoord.e) don’t see - will seeDit is een echte situatie, daarom kies je voor de first conditional. Het deel in de if-clause is de present simple, de andere clause bestaat uit will + hele werkwoord.f) would get - spokeJe kiest hier voor de second conditional, want je praat over een zeer onwaarschijnlijke situatie. Het deel in de if-clause is de past simple, de andere clause bestaat uit would + hele werkwoord.g) would be - hadJe kiest hier voor de second conditional, want je praat over een zeer onwaarschijnlijke situatie. Het deel in de if-clause is de past simple, de andere clause bestaat uit would + hele werkwoord.h) will be - waitDit is een echte situatie, daarom kies je voor de first conditional. Het deel in de if-clause is de present simple, de andere clause bestaat uit will + hele werkwoord. a) hadn’t been - wouldn’t have missedHet gaat over een moment in het verleden en de mogelijke gevolgen daarvan als het onderwerp een andere keuze had gemaakt. Daarom gebruik je de third conditional. Je maakt het zo: in de if clause: had + past participle (3e rijtje), in de andere clause: would have + past participle (3e rijtje.b) would have gone - hadn’t takenHet gaat over een moment in het verleden en de mogelijke gevolgen daarvan als het onderwerp een andere keuze had gemaakt. Daarom gebruik je de third conditional. Je maakt het zo: in de if clause: had + past participle (3e rijtje), in de andere clause: would have + past participle (3e rijtje.c) had gone - would have studied Het gaat over een moment in het verleden en de mogelijke gevolgen daarvan als het onderwerp een andere keuze had gemaakt. Daarom gebruik je de third conditional. Je maakt het zo: in de if clause: had + past participle (3e rijtje), in de andere clause: would have + past participle (3e rijtje.d) would have called - hadn’t forgottenHet gaat over een moment in het verleden en de mogelijke gevolgen daarvan als het onderwerp een andere keuze had gemaakt. Daarom gebruik je de third conditional. Je maakt het zo: in de if clause: had + past participle (3e rijtje), in de andere clause: would have + past participle (3e rijtje.e) would have come - had beenHet gaat over een moment in het verleden en de mogelijke gevolgen daarvan als het onderwerp een andere keuze had gemaakt. Daarom gebruik je de third conditional. Je maakt het zo: in de if clause: had + past participle (3e rijtje), in de andere clause: would have + past participle (3e rijtje. a)  could finishJe praat over iets dat je nu graag zou willen kunnen, daarom gebruik je could + hele werkwoord.b) wouldn’t beJe klaagt over een situatie die je vervelend vindt, daarom gebruik je would(n’t) + hele werkword.c) weren’tJe praat over een situatie in het nu die je graag anders wil zien, daarom gebruik je de past simple.d) could flyJe praat over iets dat je nu graag zou willen kunnen, daarom gebruik je could + hele werkwoord.e) would shut upJe klaagt over een situatie die je vervelend vindt, daarom gebruik je would(n’t) + hele werkwoord. a) Most jobs seem as if they can be done by robots or computers. Fb) Robots are always better at diagnosing illnesses than doctors. Fc) Many experts agree robots will replace teachers by 2027. Fd) One advantage of robot teachers is that they don't need to rest. Te) Robot assistants could help teachers by marking homework and writing reports. Tf) Some teachers use robots to reduce their time answering emails and marking homework. F