Economisch Bekeken deel A+B - Hoofdstuk 8 - Het buitenland oefentoetsen & antwoorden

a) B en D. Een land met veel grondstoffen, die zelf ook veel produceren hoeven maar weinig handel te drijven (ze verdienen weinig geld met internationale handel). Dat noemen we een gesloten economie.

b) Dit noemen we de handelsbalans.

a) Dit noemen we protectie.

b) De 2 manieren zijn:

• Invoerrechten heffen op producten die geïmporteerd worden.

• Contingentering, er mogen maar een beperkt aantal producten worden geïmporteerd.

c) De drie gemaakte afspraken over vrijhandel zijn:

• vrij verkeer van personen

• vrij verkeer van goederen en diensten

• vrij verkeer van kapitaal

a) Koopkracht is de hoeveelheid producten die je kunt kopen van je geld.

b) De armoedegrens is het inkomen dat door de Verenigde naties wordt gezien als een absoluut minimum om van te leven.

c) ondervoeding is dat je vatbaar bent voor ziekten door te weinig en eenzijdige voeding.

d) 3 van de onderstaande antwoorden dienen er gegeven te worden:

• De werkloosheid is zeer hoog

• Er is weinig industrie

• Er is nauwelijks sociale zekerheid

• De infrastructuur is slecht

• Mensen zitten in een vicieuze cirkel 

a) We noemen dit de internationale arbeidsverdeling.

b) Economen noemen dit globalisering.

De andere 3 belemmeringen zijn:

• gebrek aan geld (voor investeringen)

• gebrek aan kennis (voor moderniseren)

• gebrek aan koopkracht bij de eigen bevolking

a) We noemen dit noodhulp. Noodhulp is hulp om de eerste en ergste gevolgen op te vangen na bijvoorbeeld een natuurramp of oorlog.

b) Dit noemen we bilaterale hulp.

a) De werkgelegenheid in Nederland zal afnemen omdat de geïmporteerde grondstoffen in Nederland verwerkt worden tot eindproduct. Het maken van de eindproducten gebeurt in fabrieken en bedrijven in Nederland. Als de grondstoffen niet kunnen geïmporteerd kunnen de fabrieken weinig of geen eindproducten maken en zijn er minder mensen nodig bij het maken van eindproducten dus minder werkgelegenheid.

b) Consumenten hebben hierdoor meer keuze uit producten (bijvoorbeeld producten die niet in Nederland voorkomen) daarnaast kunnen ze voordeliger inkopen doen (in het buitenland zijn sommige producten goedkoper en is de kwaliteit net zo goed). 

Alle landen in de eurozone betalen met de euro doordat alle landen in de eurozone met de euro betalen, worden er geen extra kosten gemaakt om het geld om te wisselen.

• Extra toelichting: Als je handelt met landen buiten de eurozone heb je bij import vreemd geld (andere munteenheid) nodig om producten of grondstoffen te kopen en bij export wordt je betaald met vreemd geld. Om dit vreemde geld om te laten wisselen tegen euro’s (of andersom) brengt de bank kosten in rekening. 

Het is nadelig voor de consumenten in de EU, ze kunnen nu geen goedkope elektronica uit China meer kopen. Dus ze moeten of meer betalen voor elektronica uit de EU of de invoerrechten betalen op de prijs van elektronica uit China.

In het antwoord moet naar voren komen dat door een goede/eerlijke prijs icm met een goede tot redelijk oogst er voldoende geld vrijkomt voor nieuwe gewassen. Hierdoor wordt de monocultuur en dus de vicieuze cirkel doorbroken.

Ook goed is dat er door economische steun de boeren kunnen investeren in betere hulpmiddelen en hierdoor betere oogsten behaald kunnen worden en daardoor weer geld vrijkomt om nieuwe gewassen te kopen. Hierdoor wordt de monocultuur en dus de vicieuze cirkel doorbroken.

• Extra toelichting: Een monocultuur betekent dat een groot deel van de export van een land bestaat uit één grondstof. Nieuwe gewassen aankopen zorgt voor meer grondstoffen voor de export waardoor de landen niet afhankelijk zijn van één grondstof en ze dus bij een slechte oogst van één grondstof terug kunnen vallen op de andere geoogste grondstof. De risico’s worden als het ware gespreid.

De ruilvoet van Ghana verslechtert. Ze krijgen minder geld voor de export van dezelfde hoeveelheid cacao. En minder geld betekent dat de verhouding tov de import (en dus ook de ruilvoet) verslechtert. 

a) Infrastructuur is het geheel aan voorzieningen dat nodig is om een land of organisatie goed te laten functioneren. Denk hierbij aan goede wegen betrouwbare stroom en goedkoop en snel internet. Ontwikkelingslanden hebben niet genoeg geld om voor deze zaken te zorgen en daardoor vestigen de grote moderne bedrijven zich niet in de ontwikkelingslanden omdat ze afhankelijk zijn van een goede toegang, internet en stroom.

b) Microkrediet geeft mensen uit ontwikkelingslanden met een goed plan de mogelijkheid om een klein bedrag (tussen de 50 en 500 euro) te lenen en te investeren in een klein bedrijf. Er is voor dit bedrag geen onderpand nodig en ze mogen er langer over doen om het terug te betalen. daardoor is het een aantrekkelijke lening om kleine ondernemers op weg te helpen omdat ze zonder dit kleine bedrag het bedrijf niet hadden kunnen starten.

c) Omdat de mensen in ontwikkelingslanden gemiddeld veel minder verdienen dan in de rijke landen, is het aantrekkelijk om in deze lagelonenlanden te produceren omdat ze minder hoeven uit te geven aan lonen dan in de rijke landen en daardoor meer winst overhouden.

Een ontwikkelingsland is in sommige situaties meer geholpen bij het op gang brengen van de handel. Door het afschaffen van handelsbelemmeringen en/of invoerrechten kunnen de ontwikkelingslanden concurreren landen uit de EU. Het op gang brengen van deze handel is een structurele oplossing en draagt bij aan de economisch groei van het ontwikkelingsland omdat het voor een blijvende inkomstenbron blijft zorgen en niet voor een eenmalige donatie van geld, waar de vraag is of het op de juiste plaats terecht komt.

Het bedrag is met 4 miljoen toegenomen

• in 2020 100.000.000 x €1= € 100.000.000,-

• in 2021 80.000.000 x €1,30 = €104.000.000,- 

• 104.000.000 - 100.000.000 = 4.000.000 → 4 miljoen

Je betaalt: €248,39

• invoerrechten: 5% over inkoopprijs + verzendkosten → 189 + 6,50 = 195,50 → 195,50 * 1,05 = 205,28

• invoerrechten: 21% van 205,28 = 205,28 * 1.21 = 248,39

Indexcijfer van 2019 = 108,3

Het indexcijfer bereken je door het gevraagde jaar te delen door het basisjaar en vervolgens te vermenigvuldigen met 100. in dit geval is dat de volgende som: 5.413/4.997= 1,08324995 → 1,08324995 x 100 = 108,324995 → afronden op 1 decimaal = 108,3

a) €2,71 → 2,40 + 0,07 + 0,24 = 2,71

b) 88,6% → 2,40/2,71= 0,8856088561 * 100= 88,56088561 → = afgerond 88,6%

c) 2,6% → 0,07/2,71= 0,025830258 * 100= 2,58302583 → = afgerond 2,6%

d) 8,9% → 0,24/2,71= 0,088560885 * 100= 8,856088561 → = afgerond 8,9%

e) 100,1 → 88,6 + 2,6 + 8,9 = 100,1%

De schuld is 277,4 miljoen → 7,3 miljard / 100 = 0,073 miljard → 0,073 x 3,8 = 0,2774 miljard → omrekenen naar miljoenen (= x1000) = 277,4 miljoen (277.400.000 is ook goed)

• Tip: Lees altijd je opdracht goed door om te kijken over  welke hoeveelheden of eenheden het gaat. Bij deze opdracht krijg je je gegevens in miljarden en wordt het antwoord gevraagd in miljoenen. Je moet het dus nog omrekenen, iets wat vaak vergeten wordt, je opdracht wordt dan fout geteld, terwijl je een groot deel van de berekening waarschijnlijk wel goed hebt.