Grandes Lignes 6e ed/FLEX deel A+B - Chapitre 6 - 100% moi oefentoetsen & antwoorden

a) het lawaaib) la disputec) ik kleed me aand) de uitdaginge) het dingf) koppigg) je déjeuneh) la moitiéi) het is moeilijkj) tout de suitek) ik sta opl) faire partie dem) zo, op die maniern) ik mis jeo) het hartp) woensdagq) oneerlijkr) je me couches) protégert) ik ga naar huis a) Tu peux te présenter?b) J’habite à Amsterdam, aux Pays-Bas.c) Hoe laat sta je op?d) Wat doe je na schooltijd?e) J’aime sortir.f) Met mijn halfbroer heb ik de hele tijd ruzie.g) Je m’entends bien avec ma demi-soeur.h) Je pars à huit heures. a) Om vergelijkingen te maken gebruik je in het Frans plus, moins, aussi gevolgd door een bijvoeglijk naamwoord en het woord que. Hij is sportiever dan Thomas vertaal je in het Frans met: il est plus sportif que Thomas.b) Je moet bij de vergelijking goed letten op de vorm van het bijvoeglijk naamwoord omdat die zich aanpast aan het onderwerp.  a) De woordvolgorde in een Franse zin is: onderwerp + persoonsvorm + ander werkwoord + rest van de zin.  De werkwoorden staan in de Franse zin altijd bij elkaar.b) In een ontkennende zin komt ne/n’ voor de persoonsvorm en pas, jamais, plus erachter.c) De bepaling van tijd en van plaats staat vooraan of achteraan in de zin. d) Deze woorden staan altijd direct na de persoonsvorm: souvent, toujours, encore, bien, mal, beaucoup en déjà.  a) Mogelijke voorbeelden: Patrick est plus intelligent que Bram. Julia est aussi grande que Marianne. Un portable est moins grand qu’un ordinateur.b) Het bijvoeglijke naamwoord bon is een uitzondering op de regel. Beter dan vertaal je met meilleur. Er komt geen plus voor. Mogelijk voorbeeld: Il est un meilleur élève que son frère.c) In een vergelijking past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het onderwerp aan. Mogelijk voorbeeld: Patrick est plus sportif que Julius, maar: Julia est plus sportive que Marianne. Het onderwerp in de tweede zin is vrouwelijk (Julia) dus de vorm van het bijvoeglijk naamwoord (sportive) is ook vrouwelijk. a) In het Frans staan de werkwoorden altijd bij elkaar in de zin. In het het Nederlands is dat niet altijd zo. Mogelijk voorbeeld: Ik heb een cadeau gekocht vertaal je in het Frans met: j’ai acheté un cadeau. De werkwoorden ai en acheté staan dus bij elkaar.b) Bepalingen van tijd en plaats staan vooraan of achteraan in de zin. Mogelijk voorbeeld: hier, j’ai acheté un cadeau. J’ai acheté un cadeau hier kan ook. Tip: als er een bepaling van tijd én van plaats in één zin staan, dan staat de bepaling van tijd vooraan in de zin en de bepaling van plaats achteraan. Bijvoorbeeld: hier, j’ai acheté un cadeau à Amsterdam.  a) Floris est (+ fort) plus fort que Freddy.b) Annabelle est (- gentil) moins gentille que Sophiec) Pieter est un (+ bon) meilleur joueur de foot que Thomas.d) Ta chambre est (= coloré) aussi colorée que ma chambre.e) Ma cousine est (schattiger dan) plus mignonne que mon cousin.f) Marie et Claudine sont (minder serieus dan) moins sérieuses que leurs camarades de classe.g) Le kebab est (even warm als) aussi chaud que le croque-monsieur.  a) Tu aimes regarder des films romantiques? of: aimes-tu regarder des films?b) Elles vont souvent au cinéma.c) Je n’ai pas fait mes devoirs hier of : Hier, je n’ai pas fait mes devoirs.d) Aujourd’hui, il va acheter un cadeau pour sa mère. Of: il va acheter un cadeau pour sa mère aujourd’hui. Tip: de bepaling van tijd kan zowel vooraan als achteraan in de zin staan.e) Nous ne sommes jamais allés aux Pays-Bas.f) Il y a beaucoup de grands musées à Paris. Of: A paris, il y a beaucoup de grands musées. Tip: het bijvoeglijk naamwoord staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord. a) Enc e moment, Marieke est plus têtue qu’Ella. Tip: Omdat Ella met een klinker begint, verandert que in qu’.b) Hier, nous avons déjà acheté un portable à Utrecht. Tip: let op de plek van het woord déjà (al). Dat staat altijd direct na de persoonsvorm.c) Je fais partie d’une grande famille, on ne se dispute pas souvent.d) Je me lève à huit heures et je pars à neuf heures et quart.e) Je vais toujours à la fête avec ma meilleure amie, c’est une tradition.f) Marc est moins courageux que Jort et il est plus marrant (drôle).g) Ce conseil est meilleur, j'en suis sûr(e).h) Victor et Pieter sont plus sportifs que leur père.