Grandes Lignes 6e ed/FLEX deel A+B - Chapitre 6 - 100% moi oefentoetsen & antwoorden

a) de ruzieb) l’autre jourc) divorcé(e)d) de uitdaginge) dinsdagf) le coeurg) rond (tijd)h) teleurgesteldi) ik ben er zeker vanj) de aandachtk) ik lunchl) ne t’inquiète pasm) devenirn) somso) lang (tijd)p) vendrediq) het wasr) l’emploi du tempss) compliqué(e)t) lachen a) Je suis d’origine turque. Tip: let erop dat je turque niet met een hoofdletter schrijft.b) J’ai un frère et une demi-sœur.c) Doordeweeks sta ik om 6 uur op.d) Le lundi, je vais à la salle de sport.e) Avec qui? Avec mon meilleur ami.f) Mijn halfbroer en ik, we maken de hele tijd ruzie.g) Je ressemble à ma demi-soeur, mais elle est moins sportive que moi.h) Ik vind het leuk om uit te gaan. a) Om vergelijkingen te maken gebruik je in het Frans plus, moins, aussi gevolgd door een bijvoeglijk naamwoord en het woord que. Hij is sportiever dan Thomas vertaal je in het Frans met: il est plus sportif que Thomas.b) Je moet bij de vergelijking goed letten op de vorm van het bijvoeglijk naamwoord omdat die zich aanpast aan het onderwerp. a) De woordvolgorde in een Franse zin is: onderwerp + persoonsvorm + ander werkwoord + rest van de zin.  De werkwoorden staan in de Franse zin altijd bij elkaar.b) In een ontkennende zin komt ne/n’ voor de persoonsvorm en pas, jamais, plus erachter.c) De bepaling van tijd en van plaats staat vooraan of achteraan in de zin.d) Deze woorden staan altijd direct na de persoonsvorm: souvent, toujours, encore, bien, mal, beaucoup en déjà.  a) Mogelijke voorbeelden: Patrick est plus intelligent que Bram. Julia est aussi grande que Marianne. Un portable est moins grand qu’un ordinateur.b) Het bijvoeglijke naamwoord bon is een uitzondering op de regel. Beter dan vertaal je met meilleur que. Er komt geen plus voor. Mogelijk voorbeeld: Il est un meilleur élève que son frère.c) In de zin ‘Juliette est plus gentille qu’Adriane’ verandert que in qu’ omdat Adriane met een klinker begint. a) Het belangrijkste verschil is dat in het Frans de werkwoorden altijd bij elkaar staan in de zin. In het het Nederlands is dat niet altijd zo. Mogelijk voorbeeld: Ik heb een cadeau gekocht vertaal je in het Frans met: j’ai acheté un cadeau. De werkwoorden ai en acheté staan dus bij elkaar.b) Bepalingen van tijd en plaats staan vooraan of achteraan in de zin. Mogelijk voorbeeld: hier, j’ai acheté un cadeau. J’ai acheté un cadeau hier kan ook. Tip: als er een bepaling van tijd én van plaats in één zin staan, dan staat de bepaling van tijd vooraan in de zin en de bepaling van plaats achteraan. Bijvoorbeeld: hier, j’ai acheté un cadeau à Amsterdam.  a) Léo est (+ bon) meilleur en maths que Mathijsb) Anne-Marie est (- petit) moins petite que moi.c) Pieter est (= jaloux) aussi jaloux que son frère.d) Ma cousine est (minder aardig dan) moins gentille que mon cousin.e) L’eau est (warmer dan) plus chaude que la glace.f) Claudia et Marina sont aussi sportives que leurs camarades de classe.  a) Tu aimes écouter de la musique populaire? of: aimes-tu écouter de la musique populaire?b) Elles vont souvent faire du shopping au centre-ville. Tip: souvent staat meteen achter de persoonsvorm. Au centre-ville is een bepaling van plaats en staat achteraan in de zin.c) L’émission à la télé n’est pas plus amusante que le film sur Netflix. Tip: L’émission is het onderwerp in de zin omdat het bijvoeglijk naamwoord in de vergelijking de vrouwelijke vorm heeft.d) Demain, il va acheter un beau cadeau pour sa copine. Of: il va acheter un beau cadeau pour sa copine demain. Tip: de bepaling van tijd kan zowel vooraan als achteraan in de zin staan.e) Nous sommes souvent allés à Londres.f) Il a posé beaucoup de questions à son prof.  a) Mon frère et ma soeur partagent beaucoup de secrets.b) Qu’est-ce qui s’est passé? Oh, il s’est faché.c) Le samedi je suis fatigué et je fais la grasse matinée.d) Mes copines (amies) sont aussi créatives que mes soeurs.e) Je déjeune à midi.f) Son conseil est meilleur que son conseil, j’en suis sûr.g) Mon père est trop têtu, on se dispute souvent.