Grandes Lignes 6e ed/FLEX deel A+B - Chapitre 7 - Le fric, c'est chic oefentoetsen & antwoorden

a) faire des économiesb) le petit boulotc) de baasd) het eindexamen, het diplomae) de spullen (ook: de zaken)f) faire des étudesg) dat dient ertoeh) groeni) ik betaalj) la solutionk) vervolgensl) doncm) jaunen) lireo) le site webp) zwaarq) snelr) en boiss) van glast) eerst a) Tu as de l’argent de poche?b) Non, mais j’ai un petit boulot, je fais du babysitting.c) Wat doe je ermee?d) C’est pratique pour connaître la météo.e) C’est un truc carré en plastique.f) Ik betaal mijn telefoonabonnement.g) Tu fais aussi des économies?h) Oui, pour m’acheter un scooter.i) Tu peux décrire cet objet?  a)Je richt je tot:Vorm van het werkwoord:Frans voorbeeld:Eén persoon die je met jij aanspreekt.je-vorm van de présentécoute la musique!Een groep waar je zelf bij hoortnous- vorm van de présentécoutons la musique!Meerdere personen, iemand die je met u aanspreekt.vous-vorm van de présentécoutez la musique!b) Je gebruikt de gebiedende wijs als je een opdracht of een aanwijzing geeft. De vorm hangt dus af van degene tegen wie je iets zegt.c) Een uitzondering van bovenstaande regel is het werkwoord aller. Ga naar school! vertaal je met va à l’école! a) Signaalwoorden verbinden (delen van) een zin of een alinea met elkaar. Ze zorgen ervoor dat een tekst duidelijker wordt.b)VerbandSignaalwoordenOpsomminget, aussi, de plusVoorbeeldpar exemple, commeRedencar, parce queGevolgc’est pourquoi, ....Tegenstellingmais, au contraire, par contreDoelpourConclusieenfin, brefTijdavant, après a) In het Frans bestaat de ontkenning altijd uit twee woorden. Ne/n’ staat altijd vóór de persoonsvorm en de rest van de ontkenning direct erna.b)OntkenningNederlandse vertalingne/n’ .... pasnietne/n’....plusniet meerne/n’ ...jamaisnooitne/n’....riennietsne/n’....pas encorenog nietc) Na een ontkenning veranderen un, une, du, de la, de l’, des in de of d’.d) De ontkenning van c’est is ce n’est pas. De ontkenning van il y a is il n’y a pas.  a) Mogelijk voorbeeld: Kijk naar de série vertaal je met regarde la série, je gebruikt dan de je-vorm omdat je tegen één persoon spreekt. Als je het tegen meerdere personen zegt, dan gebruik je de vous-vorm: regardez la série! (jullie moeten naar de serie kijken!).b) Als je de nous-vorm gebruikt, spreek je tegen een groep waar je zelf deel van uitmaakt. Regardons la série vertaal je dan het beste met laten we naar de serie kijken! Dat is meer een voorstel dan een opdracht.  a) Signaalwoorden zijn belangrijk omdat ze ervoor zorgen dat de tekst duidelijker wordt. Ze geven het verband aan tussen zinnen en alinea’s.  a) je ne fais jamais des économies’ is niet correct omdat er na een ontkenning altijd de of d’ volgt. De zin moet dus zijn: je ne fais jamais d’économies.  a) Pieter.                            (finir) finis tes devoirs!b) Tes camarades de classe et toi. (aller) allons à la cantine!c) Monsieur Lambert.         (attendre) attendez, je ne comprends pas la question!d) Julia.                              (chercher) cherche  tes affaires!e) Mila et Carla                  (arrêter)  arrêtez de travailler! On va regarder un film.f) Kees.                              (aller) ….. au supermarché et (faire)…. les courses  a) Luc travaille beaucoup parce qu’ il veut faire des économies.b) C’est pourquoi  il a déjà 1000 euros sur son compte bancaire (bankrekening)c) Avant, il a fait du babysitting et enfin il a travaillé comme serveur dans un restaurant.d) Il fait des économies pour aller en vacances en été et pour acheter un scooter.e) Aujourd’hui il pleut donc on ne peut pas aller à la plage.f) Mais on peut aller au cinéma, c’est dans une salle.  a) reden.b) gevolg c) tijdd) doel, opsomminge) gevolgf) tegenstelling  a) Tu aimes faire du sport? Non, je n’aime pas faire du sport. Tip: du verandert hier niet in de, omdat de ontkenning gevolgd wordt door een heel werkwoord.b) Tu as de l’argent?          Non, je n’ai jamais d’argent.c) Il a déjà fait ses devoirs?   Non, il n’a pas encore fait ses devoirs.d) Ils achètent des cadeaux? Non, ils n’ont rien acheté.e) Marianne a trouvé une solution? Non, elle n’a pas trouvé de solution.f) Tu vas travailler?            Non, je ne vais plus travailler.Tip: let erop dat na een ontkenning un, une, des, du,de la, de l’ in de of d’ veranderen.  a) Explique-moi pourquoi tu fais des économies.b) Le truc (la chose) est carré, en métal et plastique et la couleur est noire.c) Ça sert à faire le jardin et ce n’est pas lourdd) Imagine! Mon père est le patron de l’entreprise. Il a un grand bureau.e) Après mon bac, je vais d’abord gagner de l’argent et après je vais faire des études.f) J’ai de l’argent donc je paye les pizzas.g) Achetons des chips et des boissons!