Nieuw Nederlands 7e ed/FLEX
- Cursus 5 - Grammatica
oefentoetsen & antwoorden
7e editie
Klas 1|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: persoonsvorm, zindelen, zelfstandig naamwoord, lidwoord, onderwerp, naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde, bijvoeglijk naamwoord, lijdend voorwerp, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord, meewerkend voorwerp, voorzetsel, bijwoordelijke bepaling en het bijwoord.
Toets Nederlands
Nieuw Nederlands 7e ed/FLEX
Online maken
Toets afdrukken
De zinsdeelproef bestaat uit drie stappen:1) Zoek en onderstreep de pv.2) Probeer steeds een woordgroep of een enkel woord voor de pv te zetten.3) Kan dit deel voor de pv staan, dan is het een zinsdeel. a) De lidwoorden zijn de, het en een. De en het zijn bepaalde lidwoorden; deze wijzen een specifiek of generiek exemplaar van het zelfstandig naamwoord aan. Een is een onbepaald lidwoord; het verwijst naar een willekeurig zelfstandig naamwoord.b) Een werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp in de zin doet. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin. Er is altijd maar één zelfstandig werkwoord, soms aangevuld met één of meer hulpwerkwoorden.c) Bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden hebben allebei de eigenschap dat ze een bepaling zijn bij een ander woord. Het verschil is echter dat een bijvoeglijk naamwoord alleen bij een zelfstandig naamwoord kan horen, terwijl bijwoorden bij alle andere woorden kunnen horen (en dus niet bij een zelfstandig naamwoord).d) De stelling is juist.e) Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan wie de bezitter is en staat direct voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. (bijvoorbeeld: Dit is mijn gitaar). Het kan zelfstandig voorkomen, bijvoorbeeld in deze zin: Dit is de mijne.f) Een zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis en kan zonder hulp van andere werkwoorden het werkwoordelijk gezegde vormen.g) Het meewerkend voorwerp kan beginnen met ‘aan’, of je kan ‘aan’ er meestal voor zetten. Het meewerkend voorwerp kan beginnen met ‘voor’. Het onderwerp is dan meestal iemand die iets voor een ander doet. Let op: dit kan ook voorkomen bij een naamwoordelijk gezegde. h) Dit zijn vaak bijwoordelijke bepalingeni)Een hele zinEen werkwoordEen bijvoeglijk naamwoordEen ander bijwoord Als een zin al vragend is, werkt dit trucje niet altijd. De valkuil is dat men dan onterecht denkt dat het eerste woord automatisch de persoonsvorm is. Bijvoorbeeld de zin ‘Hoe laat was jij op school?’ Het eerste woord hoe is hier niet de persoonsvorm. Door de tijd te veranderen (Hoe laat ben jij op school?) of het onderwerp van getal te veranderen (Hoe laat waren jullie op school?) kom je erachter dat ‘was’ de persoonsvorm is. a) Nog niet zo lang geleden is de bank failliet gegaan.PV = is, OW = de bank (enkelvoud)b) Tot mijn verbazing kregen we geen klachten.PV = kregen, OW = we (meervoud)c) Wie moet deze week stofzuigen?PV = moet, OW = Wie (enkelvoud)d) Wat heb ik nu weer gehoord over je broer?PV = heb, OW = ik (enkelvoud)e) De groep leerlingen kwam te laat op school.PV = kwam, OW = de groep leerlingen (enkelvoud, want het is één groep) a) wg = at opb) wg = doe dichtc) wg = zou open durven te makend) wg = wordt mishandelde) wg = zijn aan het chillen a) Mijn vader / is / vijftig jaar. OW = mijn vaderNG = is vijftig jaarb) Haar mobiel / is / kapot.OW = Haar mobielNG = is kapotc) Hij / is / jarenlang / de populairste leraar / geweest.OW = HijNG = is de populairste leraar geweest a) Ik heb mijn pen graag in mijn zak.Ik = pers. Vnw. (Persoonlijke voornaamwoorden noemen (meestal) personen zonder ze bij naam te noemen. Ze staan ook weleens in plaats van een dier of ding in de zin.)Mijn = bez. Vnw. (de pen is mijn bezit)Mijn = bez. Vnw. (de zak is mijn bezit)b) Wij schudden elkaar de handWij = pers.vnw. (Persoonlijke voornaamwoorden noemen (meestal) personen zonder ze bij naam te noemen. Ze staan ook weleens in plaats van een dier of ding in de zin.)c) Zij heeft zich erg vergist in hem.Zij = pers.vnw. (Persoonlijke voornaamwoorden noemen (meestal) personen zonder ze bij naam te noemen. Ze staan ook weleens in plaats van een dier of ding in de zin.)Hem = pers. Vnw. (Persoonlijke voornaamwoorden noemen (meestal) personen zonder ze bij naam te noemen. Ze staan ook weleens in plaats van een dier of ding in de zin.) a) Heeft = hww, gevoerd = zwwb) heeft= hww, willen = hww, worden = kwwc) Stallen = zww, hebben= hww, verrast =zwwd) Is = hww, geworden = kwwe) Lijkt = kww, voorkomen = zww, had =hww, kunnen = hww, worden = hww.Tip: heeft = altijd een hww. Om de volgorde van belangrijkheid te bepalen kun je de VIP-methode gebruiken. Staat er een voltooid deelwoord in de zin, dan is dit altijd een zww. Staat er geen voltooid deelwoord in de zin, dan is het infinitief (hele werkwoord) het zww. Staat er alleen een persoonsvorm in de zin, dan is dit het zww. V: Het Voltooid deelwoord is het belangrijkste werkwoord, I: Het Infinitief (hele werkwoord) is het op één na belangrijkste werkwoord. Staat er dus geen voltooid deelwoord in de zin, dan is het infinitief het belangrijkste werkwoord. Staan er meerdere infinitieven in een zin, dan is altijd het laatste infinitief het belangrijkst. P: Staat er maar één werkwoord in de zin, de pv, dan is deze het belangrijkste werkwoord. a) LV = een mooi cadeau, MV = haarb) LV = vijftig euro, MV = onsc) In deze zin zitten geen LV en MV.d) LV= een boekenpakket. MV = De winnaar. e) LV = een cadeautje, MV = voor mij Bijvoorbeeld: a) Joris scheurt een bladzijde uit zijn boek.b) Wie werkt de volgende opdracht voor Nederlands uit?c) Studenten proberen soms hun docent om te kopen voor een hoger cijfer. a) We hebben iedere dag veel plezier in ons werk.Pv = Hebben Ow = wij (Stel de vraag wie + gezegde. Wie hebben? Antwoord = wij.)Wg = hebbenLv = Veel plezier. (Stel de vraag wat + gez. + ond. Wat hebben wij? Antwoord = veel plezier.)Vv = in ons werk (plezier hebben in= vaste combinatie van voorzetsel en werkwoord)b) Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers.Pv = staan stilOw = we (Stel de vraag wie+wg. Wie staan stil? Antwoord = we)Wg = staan stil (Alle werkwoorden in de zin)Lv = -Vv = bij alle oorlogsslachtoffers (Stilstaan bij = vaste combinatie van voorzetsel en werkwoord)Bwb = Op 4 mei (bepaling van tijd is altijd bwb)c) Heb jij het boek vorige week aan Liesbeth gegeven?Pv = hebOw = Jij (Stel de vraag wie+wg. Wie heb/heeft? Antwoord =jij)Wg = heb gegeven (Alle werkwoorden in de zin)Lv = het boek (Stel de vraag wat + gez. + ond. Wat heb jij gegeven? Antwoord = het boek)Vv = -Bwb = vorige week (bepaling van tijd is altijd een bwb) a) PV = heeft, OW = De stratenmaker, WG = heeft gewerkt, BWB = zijn hele leven (wanneer?), BWB = hard (hoe?)b) PV = moet, OW = Je, WG = moet waarschuwen, LV = hem, VZVW = voor de gevolgen.c) PV = vonden, OW = De spelers van het team, WG = vonden, LV = hem, Bep.gest. = vervelend.d) PV = zat, OW = hij, WG = zat, BWB = na de wedstrijd (wanneer?), BWB = nog uren (hoelang?), BWB = in de kleedkamer bed (waar?)Tip: Hoe pak je dit aan?1. Zoek de PV door de tijd te veranderen.2. Zoek het OW: Wie/wat + PV?3. Zoek het WG (= PV + andere WW)4. Zoek het (eventuele) LV: Wie/wat+GEZ+OW?5. Zoek het (eventuele) MV: Aan/voor wie/wat+GEZ+OW+LV?6. Zoek het (eventuele) VZVW: Zit er in het gezegd een werkwoord waarbij een vast voorzetsel hoort?7. Zoek de BWB: welke zinsdelen geven extra informatie bij het gezegde over tijd, plaats, reden, enz.?
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.