Nova Nask2 MAX 2021 deel A - Hoofdstuk 1 - Stoffen en mengsels oefentoetsen & antwoorden

Stofeigenschappen zijn: Kleur, smaak, kookpunt, oplosbaarheid, brandbaarheid. (Toelichting: temperatuur, volume en massa zijn geen stofeigenschappen, omdat ze niet per stof altijd hetzelfde zijn. Neem een glas water: dat kan verschillende temperatuur, volume en massa hebben van een ander glas water; maar het water heeft dezelfde kleur, smaak etc. als alle andere water).  SublimerenStollenCondenseren.Wanneer je niet meteen ziet (bijvoorbeeld zand in water is meteen zichtbaar dat het een mengsel is) kun je het vloeistof verwarmen. Je meet dan de temperatuur ten opzichte van de tijd. Zodra de vloeistof begint te koken moet je goed opletten. Als het op dezelfde temperatuur blijft en je dus een kookpunt hebt, is het een zuivere stof. Wanneer het tijdens het koken in temperatuur stijgt, heb je een kooktraject en te maken met een mengsel.Dit valt onder een suspensie. Er zitten vaste stoffen (vruchtvlees) in, die niet oplossen in het oplosmiddel (sinaasappelsap).Wanneer er beginstoffen verdwijnen en er nieuwe stoffen worden gevormd. Zie tabel:StofSmeltpuntKookpuntFase bij -100 °CFase bij 200 °CPropanol-126 °C97 °CvloeibaargasGlycerol19 °C290 °CvastvloeibaarEther-116 °C 35 °Cvloeibaargas19 °C t/m 35 °C. In deze weergave zie je duidelijk twee verschillende stoffen (rood en groen).Dus dit is een mengsel. Je ziet duidelijk dat er een punt is waar de lijn knikt. Deze knik gaat vervolgens in een rechte horizontale lijn verder. Dit betekent dat er sprake is van een kookpunt en géén kooktraject. Een kookpunt betekent dat er één stof aanwezig is, dus een zuivere stof. KenmerkWel/nietEen oplossing bevat altijd water nietEen oplossing is altijd helder welEen oplossing is altijd gekleurd nietEen oplossing is altijd een vloeistof wel Een chemische reactie, want de beginstof (banaan) verandert (de kleur wordt anders, de geur wordt anders, enz).Een chemische reactie, want de lucifer gaat branden. Verbrandingsreacties zijn altijd chemische reacties.Een faseovergang, want hier verandert alleen de temperatuur.Een chemische reactie, want de beginstof verandert (je krijgt bijvoorbeeld een korst).Een faseovergang, namelijk van vloeibaar water naar gasvormig (verdampt) water. Juiste antwoorden zijn twee van de volgende: Brandbaar, ontvetter, wasmiddel, vlekverwijderaar.Ja, want elke stof heeft een andere dichtheid. Gegeven: ρ = 710 kg/m³m = 0,15 kg. Reken eerst de massa om naar de juiste eenheid (kg is handig want die staat ook in de dichtheid): 150 g = 0,15 kg.Gevraagd: het volume (V)Uitwerking:Schrijf de formule om: $\rho = \frac{m}{V}$, dus $V = \frac{m}{\rho}$. Dat geeft $V = \frac{0,15}{710} $ = 0,00021 m³.Je had ook de dichtheid mogen omrekenen naar g/L. Dan krijg je een antwoord in L: namelijk 0,21 L.  Gegeven is dat kwik vloeibaar is bij kamertemperatuur (dus ongeveer 20 $\degree$ C). Dat betekent dat het smeltpunt maximaal ongeveer 20 $\degree$ C kan zijn. Gegeven:volume = 0,20 mL.$\rho = $13,5 g/mL. Reken om: 13,5 kg/L = 13,5 g/mL. (Toelichting: van kg naar g is drie stappen (/1000), en van L naar mL is ook drie stappen (/1000), dus kg/L is hetzelfde als g/mL).Gevraagd: massa = ? gramUitwerking: Formule: $\rho = \frac{m}{V}$ → $m = \rho \times V$Dat geeft: $m = 13,5 \times 0,20 = 2,7$ gram.Kwik is giftig, dus dit symbool: Zuivere stof, want het heeft een smeltpunt (en niet een smelttraject, omdat je ziet dat er een rechte lijn is waar de temperatuur constant blijft: het smeltpunt). 80 °COok 80 °C (want smelten is het omgekeerde van stollen!) 1 minuut: vloeibaar 6 minuten: vloeibaar en vast (hier is de stof aan het stollen) 16 minuten: vastElk onderdeel zou de helft van de tijd zijn, want je hebt ook de helft van de hoeveelheid stof. De temperatuur zou wel hetzelfde blijven, want de stof gaat niet ineens bij een andere temperatuur stollen. Noteer de beginstoffen vóór de pijl en de reactieproducten na de pijl.Reactieschema: Suiker + kaliumchloraat 🡪 kaliumchloride + waterdamp + koolstofdioxide.De toestandsaanduidingen werden bij deze opgave niet gevraagd. Water (l) → zuurstof (g) + waterstof (g). Let op: de toetstandsaanduiding van water moet hier zijn: (l). Niet (aq), want dat is alleen voor stoffen die zijn opgelost in water. Ja: want de moleculen in een vloeistof bewegen minder snel dan in een gas, en zitten ook dichter bij elkaar.De dichtheid van (vloeibaar) water zal dus hoger zijn dan die van de gasvormige zuurstof.