Nieuw Nederlands 7e ed/FLEX - Cursus 5 - Grammatica oefentoetsen & antwoorden

De zinsdeelproef bestaat uit drie stappen:Zoek en onderstreep de pv.Probeer steeds een woordgroep of een enkel woord voor de pv te zetten.Kan dit deel voor de pv staan, dan is het een zinsdeel. Een werkwoord kun je vervoegen. Bijvoorbeeld: loopt, lopen, liep.De lidwoorden zijn de, het en een. De en het zijn bepaalde lidwoorden. Een is een onbepaald lidwoord.Het onderwerp hangt sterk samen met de persoonsvorm. Persoonsvorm en onderwerp horen bij elkaar. De persoonsvorm staan allebei in enkelvoud of in meervoud. Toelichting: Het onderwerp van de zin is vaak een persoon die iets doet. Je kunt het vinden door de vraag: wie of wat + persoonsvorm? te stellen.  Een werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp in de zin doet. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin. De stelling is onjuist. -- Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Als een zin al vragend is, werkt dit trucje niet altijd. De valkuil is dat men dan onterecht denkt dat het eerste woord automatisch de persoonsvorm is. Bijvoorbeeld de zin ‘Hoe laat was jij op school?’ Het eerste woord hoe is hier niet de persoonsvorm. Een andere manier om de persoonsvorm te vinden is door de tijd te veranderen (Hoe laat ben jij op school?). Nog niet zo lang geleden is de bank failliet gegaan.PV = is, OW = de bank Tot mijn verbazing kregen we geen klachten.PV = kregen, OW = we Wie moet deze week stofzuigen?PV = moet, OW = Wie Wat heb ik nu weer gehoord over je broer?PV = heb, OW = ikWie heeft dat aan de afdelingsleider verteld?PV = heeft, OW = Wie wg = at opwg = doe dichtwg = zou open durven te makenwg = wordt mishandeldwg = zijn aan het chillen LV = een mooi cadeauLV = vijftig euroIn deze zin zit geen LVIn deze zin zit geen LV. (Dit is een passieve zin, te herkennen door het hulpwerkwoord worden, daarom is een boekenpakket hier het onderwerp.)LV = een cadeautje een = onbepaald lidwoord, nieuwe = bijvoeglijk naamwoord, villa = zelfstandig naamwoord, de = bepaald lidwoord, rand = zelfstandig naamwoord, de = bepaald lidwoord, stad = zelfstandig naamwoorddomme = bijvoeglijk naamwoord, handelswijze = zelfstandig naamwoord, de = bepaald lidwoord, jonge = bijvoeglijk naamwoord, minister = zelfstandig naamwoord, problemen = zelfstandig naamwoordHet = bepaald lidwoord, rijden = zelfstandig naamwoord, invloed = zelfstandig naamwoordHet = bepaald lidwoord, schoolexamen = zelfstandig naamwoord, moeilijk = bijvoeglijk naamwoord. vast – wachten opniet vast – op geeft hier alleen richting/plaats aanvast – rekenen opvast – spreken metvast – bestaan uitniet vast – naar geeft hier alleen richting aanToelichting: in a, c, d en e kun je het voorzetsel niet vervangen zonder de betekenis te verliezen; in b en f wel. ow = wep = zullenwg = zullen halenow = De docentpv = heeftwg = heeft afgenomenow = julliepv = kunnenwg = kunnen fietsenow = De jongen met de rode pet (let op: met de rode pet hoort bij het onderwerp. Stel de vraag: wie heeft gewonnen? De jongen met de rode pet.)pv = heeftwg = heeft gewonnenow = de leraarpv = beltwg = belt op (let op: het hele werkwoord is opbellen, daarom hoort op ook bij het wg.) Zinsdelen: We / hebben / iedere dag / veel plezier / in ons werk.pv: hebbenow: wewg: hebbenlv: veel plezierDenkstappen:PV: Maak een vraagzin: Hebben we iedere dag veel plezier...? De pv is hebben.OW: Wie/wat + pv? -> Wie hebben? -> we.WG: PV + andere werkwoorden. Er zijn geen andere werkwoorden. Het wg is dus alleen hebben.LV: Wie/wat + wg + ow? -> Wat hebben we? -> veel plezier.Zinsdelen: Op 4 mei / staan / we / stil / bij alle oorlogsslachtoffers.pv: staanow: wewg: staan stillv: -Denkstappen:PV: Verander de tijd: Op 4 mei stonden we stil... De pv is staan.OW: Wie/wat + pv? -> Wie staan? -> we.WG: PV + andere werkwoorden/delen van werkwoorden. Het werkwoord is stilstaan. Het wg is dus staan stil.LV: Wie/wat + wg + ow? -> Wat staan we stil? -> Deze vraag kun je niet stellen. Er is geen lijdend voorwerp. Het zinsdeel bij alle oorlogsslachtoffers is een voorzetselvoorwerp, omdat het hoort bij de vaste combinatie stilstaan bij.Zinsdelen: Heb / jij / het boek / vorige week / aan Liesbeth / gegeven?pv: hebow: jijwg: heb gegevenlv: het boekDenkstappen:PV: De zin is een vraagzin. Het eerste werkwoord is de pv: heb.OW: Wie/wat + pv? -> Wie heb? -> jij.WG: PV + andere werkwoorden. Dat zijn heb en gegeven. Het wg is heb gegeven.LV: Wie/wat + wg + ow? -> Wat heb jij gegeven? -> het boek.Zinsdelen: Gisteren / heeft / mijn broer / een grote vis / gevangen.pv: heeftow: mijn broerwg: heeft gevangenlv: een grote visDenkstappen:PV: Verander de tijd: Gisteren had mijn broer... De pv is heeft.OW: Wie/wat + pv? -> Wie heeft? -> mijn broer.WG: PV + andere werkwoorden. Dat zijn heeft en gevangen. Het wg is heeft gevangen.LV: Wie/wat + wg + ow? -> Wat heeft mijn broer gevangen? -> een grote vis.Zinsdelen: De docent / deelt / de proefwerken / morgen / uit.pv: deeltow: de docentwg: deelt uitlv: de proefwerkenDenkstappen:PV: Verander de tijd: De docent deelde de proefwerken... De pv is deelt.OW: Wie/wat + pv? -> Wie deelt? -> de docent.WG: PV + andere werkwoorden/delen van werkwoorden. Het werkwoord is uitdelen. Het wg is dus deelt uit.LV: Wie/wat + wg + ow? -> Wat deelt de docent uit? -> de proefwerken.Zinsdelen: Zou / jij / de deur / voor mij / willen sluiten?pv: zouow: jijwg: zou willen sluitenlv: de deurDenkstappen:PV: De zin is een vraagzin. Het eerste werkwoord is de pv: zou.OW: Wie/wat + pv? -> Wie zou? -> jij.WG: PV + alle andere werkwoorden. Dat zijn zou, willen en sluiten. Het wg is zou willen sluiten.LV: Wie/wat + wg + ow? -> Wat zou jij willen sluiten? -> de deur.