Nieuw Nederlands 7e ed/FLEX - Cursus 5 - Grammatica oefentoetsen & antwoorden

Je kunt deze woorden vervoegen. Ook goed: de woorden zeggen wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Twee van de volgende: Je kunt er het enkelvoud of meervoud van maken. Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken. Je kunt er vaak de, het of een voor zetten. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welke stof of materiaal iets is gemaakt.  Om snel het lijdend voorwerp te kunnen vinden, stel je de volgende vraag: Wie of wat + gezegde + onderwerp? Kijk maar:Lisa geeft dit weekend een feestje.Wie of wat geeft Lisa?Antwoord: een feestje = lijdend voorwerp.Voorzetsels die een vaste combinatie vormen met een werkwoord. Bijvoorbeeld: houden van. Meerdere antwoorden mogelijk. Hieronder geven we een voorbeeld van een goed antwoord. Zorg ervoor dat je ‘rekenen op’ figuurlijk gebruikt hebt.‘Ik reken op jou morgen in de wedstrijd tegen Liverpool’  of 'Ik reken niet op mooi weer'. De nieuwe leraar geeft les in het grote lokaal naast de kantine.De: bepaald lidwoordnieuwe: bijvoeglijk naamwoordleraar: zelfstandig naamwoordles: zelfstandig naamwoordin: voorzetselhet: bepaald lidwoordgrote: bijvoeglijk naamwoordlokaal: zelfstandig naamwoordnaast: voorzetselde: bepaald lidwoordkantine: zelfstandig naamwoordIk heb gisteren een spannende film met mijn beste vriend gekeken.een: onbepaald lidwoordspannende: bijvoeglijk naamwoordfilm: zelfstandig naamwoordmet: voorzetselbeste: bijvoeglijk naamwoordvriend: zelfstandig naamwoordOp de tafel ligt een lekker broodje voor de lange pauze.Op: voorzetselde: bepaald lidwoordtafel: zelfstandig naamwoordeen: onbepaald lidwoordlekker: bijvoeglijk naamwoordbroodje: zelfstandig naamwoordvoor: voorzetselde: bepaald lidwoordlange: bijvoeglijk naamwoordpauze: zelfstandig naamwoordEen kleine hond blafte hard tegen de houten schutting.Een: onbepaald lidwoordkleine: bijvoeglijk naamwoordhond: zelfstandig naamwoordtegen: voorzetselde: bepaald lidwoordhouten: bijvoeglijk naamwoordschutting: zelfstandig naamwoordNa de saaie wedstrijd liepen we door de regen naar huis.Na: voorzetselde: bepaald lidwoordsaaie: bijvoeglijk naamwoordwedstrijd: zelfstandig naamwoorddoor: voorzetselde: bepaald lidwoordregen: zelfstandig naamwoordnaar: voorzetselhuis: zelfstandig naamwoordZet jij je tas met zware boeken even onder de stoel?tas: zelfstandig naamwoordmet: voorzetselzware: bijvoeglijk naamwoordboeken: zelfstandig naamwoordonder: voorzetselde: bepaald lidwoordstoel: zelfstandig naamwoord Tip: Hoe pak je dit aan? Zoek eerst de PV door de zin in een andere tijd te zetten. Het werkwoord dat verandert is de PV. Verdeel de zin in zinsdelen: wat kun je voor de PV zetten?Zoek daarna het OW: Wie/wat + PV? Bepaal daarna het werkwoordelijk gezegde: PV + andere werkwoordenKijk of er een lv in de zin zit: wie/wat + gezegde + ow?Vanmorgen / heeft / het / hier / gesneeuwd.heeft = pvhet = owheeft gesneeuwd = wg-- = lv De leraar / las / het verhaal / nog een keer / aan de klas / voor.las = pvde leraar = owlas voor = wghet verhaal = lvMorgen / vieren / we / het sinterklaasfeest / op school.vieren = pv we = owvieren = wghet sinterklaasfeest = lvGisteren / ben / ik / met de trein / naar huis / gegaan.ben = pvik = owben gegaan = wg-- = lv De doelman van de tegenstander / hield / alle ballen / tegen.hield = pvde doelman van de tegenstander = owhield tegen = wgalle ballen = lv