Moderne Wiskunde 13e ed/FLEX deel A
- Hoofdstuk 6 - Verhoudingen
oefentoetsen & antwoorden
13e editie
Klas 1|Vmbo-gt(h)
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: Verhoudingstabellen, procenten en aantallen omrekenen, handige percentages.
Toets Wiskunde
Moderne Wiskunde 13e ed/FLEX deel A
Online maken
Toets afdrukken
a) Elk paar getallen dat boven en onder elkaar staat, moet dezelfde verhouding hebben. Dat kun je als volgt controleren:Kijk steeds naar ieder getallenpaar. Deel het onderste getal door het bovenste getal.Als er steeds hetzelfde uitkomt (dus als de verhouding steeds gelijk is), dan is het een verhoudingstabel.b) Stappenplan:1. Zet de eenheden (zoals prijs en aantal) in een verhoudingstabel onder elkaar en vul de gegevens in.2. Ga in de onderste of bovenste rij van de verhoudingstabel via 1 naar de gegeven hoeveelheid.3. Zet bij de pijlen welke deling of vermenigvuldiging erbij hoort.4. Bereken de eerste of de tweede eenheid (dus bijvoorbeeld de prijs of het aantal). Het getal onder of boven de 1 vul je niet in. c) Het totaal is 100%.d) Handige percentages kun je zonder verhoudingstabel berekenen. Hierbij werk je met breuken. Voorbeelden hiervan zijn: 10%, 20%, 25%, 33.33% en 50%. a)
aantal glazen limonade
1
2
4
10
20
milliliter siroop
25
50
100
250
500
b) Manier 1:
Voor 50 glazen heeft ze nodig: 50 x 25 = 1250 milliliter.
Dus dan heeft ze niet genoeg aan 1 fles.
Manier 2:
Met één fles van 1000 milliliter kan ze vullen: 1000 : 25 = 40 glazen.
Ze heeft dus niet genoeg voor 50 glazen.
a)
Koperdraad:
Controleer elk getallenpaar, door onder gedeeld door boven te doen:
2,40 : 8 = 0,30
3,60 : 12 = 0,30
0,90 : 3 = 0,30
6,00 : 20 = 0,30
Deze tabel is dus een verhoudingstabel (want er komt steeds hetzelfde uit).
Hardlopen:
Controleer elk getallenpaar, door onder gedeeld door boven te doen:
600 : 3 = 200
800 : 5 = 160
2000 : 10 = 200
2400 : 12 = 200
Deze tabel is dus geen verhoudingstabel, want er komt niet steeds hetzelfde uit.
Timmerman:
Controleer elk getallenpaar, door onder gedeeld door boven te doen:
45 : 1 = 45
360 : 8 = 45
225 : 5 = 45
270 : 6 = 45
Deze tabel is dus een verhoudingstabel (want er komt steeds hetzelfde uit).
b) Koperdraad: we gaan met een tabel op zoek naar een verhouding met gehele getallen. We beginnen met 6 en 20, want die stonden al in de tabel en zijn hele getallen.
lengte in meter
20
1
10
prijs in €
6
0,30
3
Probeer een aantal getallen. Je komt erop uit dat je 10 meter : 3 euro als kleinste hele getallen krijgt.
Timmerman: deze staat al gelijk in de gegeven tabel, namelijk: 1 : 45.
Maak een verhoudingstabel om dit uit te rekenen. Zet de gegevens erin en reken eerst terug naar 1 stuks. Reken daarna om naar 15 stuks.
aantal stuks
120
1
15
prijs in €
39,00
?
De prijs voor 1 stuk bereken je door te delen door 120 stuks. Je krijgt dan 39:120 = 0,325. Rond nog niet af! Anders is het eindantwoord niet nauwkeurig.
Nu rekenen je naar 15 stuks toe: 0,325 x 15 = 4,875.
Dus de prijs per 15 stuks is €4,88 (rond geldbedragen af op 2 decimalen!).
a) Vul de gegevens uit de tekst in de verhoudingstabel:
b) Omdat €1750,- het totaalbedrag is.
c) Het getal onder X is een tussenantwoord. Als je het tussenantwoord afrondt, krijg je geen nauwkeurig eindantwoord.
d) Maak de berekening met de tabel af: dus Ali krijgt 20% korting.
a)
Vul de gegevens in een verhoudingstabel in. Bij 300 euro hoort 100%:
Aantal €
300
...
...
Percentage
100
1
15
Bereken hoeveel euro hoort bij 1%: deel door 100.
Aantal €
300
3
...
Percentage
100
1
15
Bereken nu hoeveel euro bij 15% hoort: doe x 15.
Aantal €
300
3
45
Percentage
100
1
15
Conclusie: 45 euro korting, dus de iPhone kost nog 300 - 45 = 255 euro. Ze kan de iPhone nog niet kopen.
b)
Opnieuw met een verhoudingstabel, en nu willen we juist een percentage berekenen dus vullen we de aantallen alvast in. Ze heeft 60 euro korting nodig:
Aantal €
300
1
60
Percentage
100
...
...
Bereken hoeveel % bij 1 euro hoort: deel door 300 (en rond nog niet af! Anders wordt je eindantwoord onnauwkeurig)
Aantal €
300
1
60
Percentage
100
0,333….
...
Bereken nu hoeveel % bij 60 euro hoort: doe x 60:
Aantal €
300
1
60
Percentage
100
0,33333
20
Dus ze heeft 20% korting nodig om de iPhone te kunnen hopen.
a) 50% = $\frac{1}{2}$b) $33\frac{1}{3}\% = \frac{1}{3}$ c) 37,5 % = $\frac{3}{8}$d) 10% = $\frac{1}{10}$e) 75% = $\frac{3}{4}$ f) 70% = $\frac{7}{10}$g) 87,5% = $\frac{7}{8}$h) $66\frac{2}{3}$% = $\frac{2}{3}$ a)
25 euro startkosten
17,50 per les x 3 lessen = 17,50 x 3 = € 52,50
Opgeteld betaalt ze dus 25 + 52,50 = € 77,50.
b) Per les komt er steeds 17,50 bij het bedrag, dus je krijgt:
Aantal lessen
1
2
3
4
5
6
Bedrag in €
42,50
60
77,50
95
112,50
130
c) Dit is geen verhoudingstabel, want de verhouding tussen de bovenste en onderste getallen is niet hetzelfde. (Tip: zodra er een startgetal of startbedrag is, heb je automatisch geen verhoudingstabel.)
Deze lossen we op met een verhoudingstabel. We gaan voor ieder merk uitrekenen hoe duur de sinaasappels per stuk zijn.
Sinaasje:
aantal sinaasappels
25
1
prijs in €
4,95
0,20
Toelichting: zet eerst het aantal en de prijs in de tabel. Reken nu terug naar 1 stuk door de prijs te delen door 25 (want je gaat van 25 stuks terug naar één). Zo kom je op 4,95 : 25 = 0,20 per stuk.
Zesper:
aantal sinaasappels
11
1
prijs in €
2,55
0,23
Toelichting: zet eerst het aantal en de prijs in de tabel. Reken nu terug naar 1 stuk door de prijs te delen door 11 (want je gaat van 11 stuks terug naar één). Zo kom je op 2,55 : 11 = 0,23 per stuk.
Oranja:
aantal sinaasappels
20
1
prijs in €
3,85
0,19
Toelichting: zet eerst het aantal en de prijs in de tabel. Reken nu terug naar 1 stuk door de prijs te delen door 20 (want je gaat van 20 stuks terug naar één). Zo kom je op 3,85 : 20 = 0,19 per stuk.
Conclusie: de sinaasappels van Oranja zijn het voordeligst (want die zijn per stuk het goedkoopst).
Verwerk de gegevens in de tabel.Aardappelen$4$Procenten$100$ $1$ $25$Maak de berekeningen om de overige vakken in te vullen. Helemaal vanuit de rechterkant is het eerst delen door $25$ en daarna vermenigvuldigen met $100$.Aardappelen$16$ ($0.16\times 100$)$0.16$ ($4:25$)$4$Procenten$100$ ($1\times 100$)$1$ ($25:25$)$25$Tim heeft $16$ aardappelen gekocht. a) Jenny vult 75 in onder 48,75, omdat zij 100% - 25% = 75% moet betalen.
b) Berekening: $\frac{48.75}{75} \times 100 = 65$.
c) De spijkerbroek kostte eerst €65,-.
a)
aantal leerlingen
32
1
4
percentage
100
Het percentage bereken je door $\frac{100}{32} \times 4 = 12.5$...% te doen.
Dus 12.5%
b)
aantal leerlingen
20
1
3
percentage
100
Het percentage bereken je door $\frac{100}{20} \times 3 = 15$% te doen.
Dus 15%
c)
In klas 2B zit 12.5% op voetbal, in klas 2E 15%.
In klas 2E is het percentage hoger en doen dus naar verhouding meer leerlingen aan voetbal.
a) 25% van 64 = …25% = $\frac{1}{4}$$\frac{1}{4}$ van 64 = …64 : 4 = 16Antwoord: 16 b) $66\frac{2}{3}$% van 99 = … $66\frac{2}{3}$% = $\frac{2}{3}$ $\frac{2}{3}$ van 99 = …99 : 3 = 332 x 33 = 66Antwoord: 66c) 75% van 52 = …75% = $\frac{3}{4}$$\frac{3}{4}$ van 52 = …52 : 4 = 133 x 13 = 39Antwoord: 39d) 20% van 75 = …20% = $\frac{1}{5}$$\frac{1}{5}$ van 75 = …75 : 5 = 15Antwoord: 15
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.