Nectar 5e ed/FLEX - Hoofdstuk 5 - Planten oefentoetsen & antwoorden

1: De wortels 2: De stengel 3: De bladeren 4: De bloemen   a) De bladeren b) De stengel   Bastvaten en houtvaten   a) Groei b) Groei c) Ontwikkeling d) Ontwikkeling   a) Water b) Zonlicht c) Glucose   a) Kroonbladeren b) Stempel c) Vruchtbeginsel   Dit merk je het best als een plant een tijdje te weinig water krijgt.  Als een kruidachtige plant geen water krijgt dan hangt de hele plant slap. Als een houtachtige plant geen water krijgt dan blijven de takken rechtop en gaan alleen de bladeren en bloemen slap hangen.  In de herfst krijgt de boom te weinig water, omdat de grond te hard wordt. De boom beschermt zichzelf door de bladeren te verliezen. Er wordt een scheurlaag gevormd tussen de bladsteel en de stengel. Er komt daardoor geen water en mineralen meer bij het blad. Het blad sterft daardoor af. Er ontstaat op het wondje een kurklaag welke de boom beschermt tegen waterverlies, als een soort korstje.   Jaarringen onstaan door het verschil tussen diktegroei in de zomer en in het voorjaar. Als de boom in een klimaat staat waar weinig verschil zit tussen het voorjaar en de zomer (bijvoorbeeld in de tropen/ rond de evenaar) dan zul je de jaarringen niet of nauwelijks zien.  Mineralen en water worden opgenomen door de wortels. De plant gebruik water voor stevigheid en mineralen voor de groei. Koolstofdioxide wordt opgenomen met de huidmondjes. De plant gebruikt koolstofdioxide voor fotosynthese.   Een plant zonder bladgroenkorrels kan als een parasiet voedingsstoffen van een andere plant stelen. De andere plant is dan de gastheerplant en deze kan wel aan fotosynthese doen. De parasiet steelt de gemaakte voedingsstoffen.     a) Minste zaadbeginsels. Er is maar een zaad en dus maar een zaadbeginsel geweest b) Meeste zaadbeginsels. Er zitten veel zaadjes aan de buitenkant van de aardbei. Dit zijn allemaal zaadbeginsels geweest. c) De sperzieboon zit tussen A en B in. Meer zaden dan A en minder zaden dan B. De felle kleuren en lekkere geur is nodig om insecten aan te trekken. Deze insecten zullen het stuifmeel, wat plakkerig is, meenemen naar een andere plant om er zo voor de zorgen dat de plant kan voortplanten. a) Dit zijn lichte zaden die worden meegenomen door de wind. De lichte zaden komen vervolgens ergens anders terecht en kunnen daar opgroeien. b) Dieren kunnen een vrucht opeten en de zaden ergens anders weer uitpoepen. Ook kan een vrucht plakkerig zijn of haakjes hebben en blijven hangen aan de vacht van een dier. c) De plant kan zijn eigen zaden wegschieten als de plant te warm wordt of wordt aangeraakt. De zaden worden op deze manier verder verspreid. De wortels van waterplanten hebben ook zuurstof nodig. In het water en de bodem zit niet zoveel zuurstof. Daarom is het handig als de stengels luchtkanaaltjes hebben. Verder zijn stevige luchtkanaaltjes ook handig om te blijven drijven. Als een zaad gaat kiemen begint dat met het opnemen van water door het poortje. Daardoor gaat alles binnenin het zaad opzwellen, vooral de zaadlobben. De zaadhuid barst dan open.De kiem haalt tijdens het ontkiemen het voedsel uit de zaadlobben waardoor deze steeds kleiner worden en vervolgens afvallen. Controleer je schema op de volgende punten: Water staat vooraan in je schema. Dit is wat de plant als eerste nodig heeft. Glucose en zuurstof komen daarna aan de beurt. De plant maakt dit als hij aan fotosynthese doet. Van glucose maakt de plant eiwitten, vetten, zetmeel.   a) Aan de felle kleuren te zien is dit een insectenbloem. Deze bloemen hebben dus een omgeving nodig waar veel insecten te vinden zijn. Op deze manier planten ze voort. De plant heeft ook groene bladeren en heeft dus zonlicht nodig om te kunnen overleven. Daarom moet de omgeving ook zonnig zijn.  b) Je ziet lichte zaden die makkelijk met de wind meegaan, dit is dus een windbloem. Belangrijk is dat er genoeg wind staat in de omgeving van deze plant.    a) Er ontkiemt een zaad. Er komt een klein plantje uit, wat zich vult met voedingsstoffen in het zaad.b) Het kleine plantje wordt een volwassen plant. Deze volwassen plant heeft bloemen waarmee hij kan voortplanten.c) Er ontstaan vruchten en zaden uit de bloemen, welke worden gebruikt voor de voortplanting.d) De zaden worden weer verspreid en de cyclus begint weer opnieuw.Tip: Dit is een cyclus en het maakt dus niet uit in waarmee je begint bij de letter A. De cyclus moet in dezelfde volgorde zijn als in de uitwerking. a) Houtachtige planten, zoals struiken hebben minder water nodig. Ze kunnen ook heel oud worden. Ze groeien wel veel door en moeten dus wel gesnoeid worden. In ieder geval wil de oude vrouw geen eenjarige planten in haar tuin, want deze sterven na een jaar af. Meerjarige planten blijven doorgroeien en kunnen heel oud worden. b) De man heeft groene vingers en werkt dus graag in de tuin. Kruidachtige planten hebben veel verzorging nodig. Daarnaast zijn eenjarige of tweejarige planten geschikt voor de tuin, omdat de man op deze manier ieder jaar andere planten kan plaatsen.