Praktische Economie MAX 2020 M3 Markt en overheid
- Hoofdstuk 4 - Internationale markten
oefentoetsen & antwoorden
MAX
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: wederuitvoer, comparatief productievoordeel, inter-industriële handel, intra-industriële handel, globalisering, internationale productieketens, invoerrechten, handelsverdragen en handelsoorlog.
Toets Economie
Praktische Economie MAX 2020 M3 Markt en overheid
Online maken
Toets afdrukken
Wederuitvoer zijn goederen en diensten die eerst worden geïmporteerd en daarna weer worden geëxporteerd. Bij inter-industriële handel gaat het om import van producten uit de ene industrie en export van producten uit de andere industrie. Dit is handel op basis van comparatieve productievoordelen. Bij intra-industriële handel gaat het import en export van producten uit dezelfde industrie. Dit is niet op basis van comparatieve productievoordelen.Auto’s zijn gedifferentieerde producten. Consumenten uit Groot-Brittannië hebben ook voorkeur voor andere automerken en types, dus ook voor Duitse en Franse auto’s. Ook is er sprake van grote schaalvoordelen, waardoor autobedrijven in verschillende landen verkopen om van deze schaalvoordelen te profiteren. Bij internationale productieketens strekt het productieproces zich uit over verschillende landen. In het ene land worden grondstoffen gewonnen, die in een ander land worden verwerkt tot halffabrikaten. De halffabrikaten (uit verschillende landen) worden geassembleerd en verkocht in een volgend land.Zo ontstaan internationale stromen stromen van grondstoffen, productie onderdelen en halffabrikaten. Deze stromen zijn het gevolg van specialisatie als gevolg van comparatieve productievoordelen.Invoerrechten gaan samen met een belasting die de prijs van buitenlandse aanbieders verhoogd. Hierdoor stijgt het marktaandeel van de binnenlandse aanbieder op de binnenlandse markt ten koste van het marktaandeel van de buitenlandse aanbieders op de binnenlandse markt. Tegelijkertijd zijn invoerrechten een belasting die door binnenlandse vragers moet worden betaald. Daarbij geldt dat de verlaging van de economische doelmatigheid door het opleggen van deze belasting groter is dan de bijbehorende belastingopbrengst.Bij handelsoorlogen bevoordelen overheden over en weer hun binnenlandse aanbieders ten koste van buitenlandse aanbieders door onder andere het opleggen van invoerrechten.Een handelsverdrag is een document met bindende afspraken tussen landen over de regels van de onderlinge handel. Bijvoorbeeld:Er kan worden afgesproken dat de betrokken landen elkaar geen invoerrechten opleggen.Er kan worden afgesproken dat de verhandelde producten moeten voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen.Er kan worden afgesproken dat bij de productie het milieu niet onnodig belast wordt. Land B heeft een comparatief voordeel in het produceren van product X, want in land B is het produceren van product X 2 keer duurder dan in land B, maar het produceren van product Y kost 2,5 keer zoveel arbeidsuren. Land B is dus minder slecht in het produceren van product X of heeft daar in verhouding de kleinste achterstand.Land A heeft 100.000 arbeidsuren beschikbaar. Het produceren van product Y kost 20 uur, dus land A produceert 100.000 / 20 = 5.000 producten Y.Land B heeft 260.000 arbeidsuren beschikbaar. Het produceren van product X kost 10 uur, dus land B produceert 260.000 / 10 = 26.000 producten X.De ruilverhouding waarbij in beide landen aan de binnenlandse vraag is voldaan is 9.000 producten X voor land A tegen 2.000 producten Y voor land B.Let op: Land A specialiseert zich in product Y en land B specialiseert zich in product X.Land A moet dus product Y ruilen tegen product X. Land A heeft 9.000 producten X nodig.Land B moet dus product X ruilen tegen product Y. Land B heeft 2.000 producten Y nodig.Ja, de verhouding is 1 : 4,5, dat ligt tussen de 1 : 4 en 1 : 5. Als de koers van de euro ten opzichte van de dollar stijgt, is de vraag naar euro’s groter dan het aanbod van euro’s (of is het aanbod van dollars groter dan de vraag naar dollars).Let op: gebruik vraag en aanbod in jouw antwoord. “De vraag naar de euro’s is gestegen” is niet genoeg.Nederlandse bedrijven die naar de Verenigde Staten exporteren zullen minder exporteren doordat Nederlandse producten in de Verenigde Staten duurder worden. In Australië zijn de opofferingskosten van een product Bèta 20 / 4 = 5 producten Alpha. In België zijn de opofferingskosten van een product Bèta 6 / 2 = 3 producten Alpha.Australië heeft een comparatief voordeel in het produceren van product Alpha, want in Australië is het produceren van product Alpha 2 keer duurder dan in België, maar het produceren van product Bèta kost 3 1/3 keer zo veel arbeidsuren. Australië is dus het minst slecht in het produceren van product Alpha of heeft daar in verhouding de kleinste achterstand.Voor Australië kost een product Bèta nu 4,5 producten Alpha, dat was 5 producten Alpha. Voor België kost een product Alpha nu 1 /4,5 = 0,22 product Beta in plaats van 1/3 product Bèta.Australië is bij de productie van 1.250 producten Alpha en 1.000 producten Bèta in totaal 1.250 x 4 + 1.000 x 20 = 25.000 uur kwijt.Het beschikbaar aantal arbeidsuren van Australië is 23.000 uur.Australië is niet in staat om aan zijn gehele binnenlandse vraag te voldoen.België is bij de productie van 4.500 producten Alpha en 3.000 producten Bèta in totaal 4.500 x 2 + 3.000 x 6= 27.000 uur kwijt.Het beschikbaar aantal arbeidsuren van België is 24.000 uur.België is niet in staat om aan zijn gehele binnenlandse vraag te voldoen.Australië produceert 5.750 producten Alpha. Van deze 5.750 producten houdt Australië 1.250 producten zelf. Er blijven dan 5.750 – 1.250 = 4.500 producten Alpha over. Wat er overblijft wordt geruild tegen producten Bèta uit België. De internationale ruilverhouding is 1 : 4,5. Dus worden 4.500 producten Alpha geruild tegen 4.500 / 4,5 = 1.000 producten Bèta.Met 1.250 producten Alpha en 1.000 producten Bèta kan Australië aan de binnenlandse vraag voldoen.België produceert 4.000 producten Bèta. Van deze 4.000 producten houdt Australië 3.000 producten zelf. Er blijven dan 4.000 – 3.000 = 1.000 producten Bèta over. Wat er overblijft wordt geruild tegen producten Alpha uit Australië. De internationale ruilverhouding is 1 : 4,5. Dus worden 1.000 producten Bèta geruild tegen 1.000 x 4,5 = 4.500 producten Alpha.Met 4.500 producten Alpha en 1.000 producten Bèta kan België aan de binnenlandse vraag voldoen. De berekeningen van de reactielijnen van aanbieder 1 (V.S) en aanbieder 2 (China) gaan op dezelfde manier. Wij gaan uit van aanbieder 1 (V.S.):De totale vraag (-p + 600) minus de vraag van China, is wat er overblijft voor de V.S, dus:qVS = q – qChinaVoor q wordt de totale vraag (-p + 600) ingevuld.qVS = (–p + 600) – qChina als qVS en -p wordt omgedraaid, krijg je:p = –qVS –qChina + 600De TO van aanbieder 1 (V.S.):TOVS = p × qVSOp de plaats van “p” wordt ingevuld “(-qVS –qChina + 600)”, dus:TOVS = (-qVS –qChina + 600) × qVSAls de haakjes worden weggewerkt krijg je:TOVS = -qVS2 -qChina x qVS + 600qVSDe afgeleide van de TOVS is de MOVSMOVS = TOVS’ = – 2qVS – qChina + 600De afgeleide van TK is MK (waarbij q het individuele aanbod is)TK = 0,5q2 + 50MK = q (het individuele aanbod van de V.S.)Bij winstmaximalisatie geldt MO = MK-2qVS – qChina + 600 = qVS.Hieruit volgt de reactielijn van aanbieder 1:-2qVS -qVS = qChina - 600-3qVS = qChina - 600De reactielijn van de V.S. is:qVS = -1/3qChina + 200.Op dezelfde manier wordt de reactielijn van aanbieder 2 afgeleid:qChina = -1/3qVS + 200Opmerking: als je de reactielijn van de V.S. hebt, hoef je voor de reactielijn van China alleen maar qVS en qChina om te draaien. De rest is (- 1/3 en 200) blijft hetzelfde.Voor de hoeveelheid in het marktevenwicht moeten wij de aangeboden hoeveelheid van de V.S. en China weten. Dit is het het snijpunt van de twee reactielijnen. Aangezien de aangeboden hoeveelheden van beide landen niet precies uit de grafiek af te lezen zijn, moeten wij een berekening maken.Om de aangeboden hoeveelheid van de V.S. uit te rekenen, vullen we de reactielijn van China in de reactielijn van de V.S. in. De reactielijn van aanbieder de V.S. is qVS = –1/3qChina + 200.Invullen van de functie van de reactielijn van China in de functie van de reactielijn van de V.S. geeft:o qVS = –1/3 (–1/3qVS + 200) + 200 o Haakjes wegwerken:o qVS = 0,111qVS - 66 2/3 + 200o qVS – 0,111qVS = 133 1/3o 0,888qVS = 133 1/3o qVS = 150Vervolgens berekenen de aangeboden hoeveelheid van China, door de aangeboden hoeveelheid van de V.S. in de functie van de reactielijn van China in te vullen:o qChina = –1/3qVS + 200o qChina = –1/3 x 150 + 200 = 150Het totale aanbod is q = qVS + qChina is 150 + 150 = 300Om de prijs in het marktevenwicht uit te rekenen moeten we de totale aangeboden hoeveelheid in de formule van de vraaglijn, p = - q + 600, invullen waarbij q de totale aangeboden (en gevraagde) hoeveelheid is. p = - q + 600p = -300 + 600 = € 300Het consumentensurplus = (€ 600 – € 300) × 300 × 0,5 = € 45.000.Beide aanbieders maken dezelfde winst: TO – TK = (€ 300 × 150) – (0,5 × 1502 + 50) = € 33.700.Het producentensurplus = winst aanbieder 1 + winst aanbieder 2 + vaste kosten aanbieder 1 en 2 = € 33.700 + € 33.700 + € 50 + € 50 = € 67.500.Totale surplus = € 45.000 + € 67.500 = € 112.500.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.