Of Course! MAX
- Unit 1 - Young Blood
oefentoetsen & antwoorden
MAX (2021)
Klas 4|Havo
In deze oefentoets worden de volgende onderwerpen behandeld:
Vocabulary & Expressions
Chapter 1
Grammar
Simple past (irregular verbs)
Present perfect
Making questions and negative sentences
Present simple & present continuous
Interrogative pronouns
Writing
Formulier invullen
Toets Engels
Of Course! MAX
Online maken
Toets afdrukken
reassuredintern (belangrijk woord! Komt vaak voor bij examenteksten.)involved (belangrijk woord! Komt vaak voor bij examenteksten.)sensitivelimitgenuinerecognitionpredictableCultural differences (belangrijk woord. Komt vaak voor bij examenteksten). Cooperate geldiguitgebreidWegens (belangrijk woord! Deze komt vrijwel altijd voor in examenteksten of opdrachten). Achteruitgang (belangrijk woord!)aansporenwelvaartgeschoktonderscheid makencollegegeldgoedmaken tremendous (dit woord kun je goed gebruiken bij schrijfopdrachten in plaats van ‘huge’ or ‘great’, bijvoorbeeld. Je scoort dan hoger op vocabulary). occur (occurence is een typisch examenwoord).accomplish (accomplishment hoort hierbij)recruiterconsentannually De zinnen bij ‘expressions’ zijn handig om uit je hoofd te leren (of in elk geval een paar) bij schrijfopdrachten. Je kunt hier mooi punten mee scoren op een eenvoudige manier. Zo wordt je tekst al beter als je niet steeds je zin begint met ‘and’, maar dit vervangt door: ‘first’, ‘secondly’, ‘furthermore’. Je kunt hier je eigen zinnen opschrijven die je graag zou gebruiken bij opdrachten. Bij ‘expressions’ bij ‘study box’ kun je de voorbeelden vinden. regret (spijt hebben van de beslissingen)strives (streeft er naar om danseres te worden. Accomplish kan niet in combinatie met een werkwoord er achter.persuade (overtuigen om te blijven)entrepeneur (ondernemer) Is het met ‘have’ of ‘has’? Dan is het een present perfect. Je kunt dit vergelijken met ‘ik heb gegeten’. Past simplePresent perfectPast simplePresent perfectPast simplePresent perfect SaidSwamDrankAteSatThoughtWasWere
Tip: Veel leerlingen vinden de irregular verbs lastig. Ze komen helaas erg veel voor in het dagelijks taalgebruik bij Engels en dus ook bij toetsen en opdrachten (zoals je niet zegt ‘ik loopte’ maar ‘ik liep’). Daarom is het handig om ze nog eens door te lezen voor de toets of online een keer te oefenen met flash cards. We thought → we have thoughtWe did → we have doneWe watched → we have watchedShe paid → she has paidShe laughed → she has laughedIt resulted → it has resulted Er zijn meerdere mogelijkheden. De belangrijkste woorden zijn:Whose? → van wieWhat? → watWhere? → waarWhy? → waaromWhen? → wanneerHow? → hoeWhich? → welke I walk She/he/it walksWe walk
Als iets een feit is, nooit, altijd of regelmatig gebeurt.
Dit is, zoals de naam al aangeeft, de meest simpele vorm van het werkwoord, zoals in het Nederlands: ik loop, hij loopt, wij lopen. In het Nederlands is dit eigenlijk moeilijker, omdat wij drie werkwoordsuitgangen gebruiken (ik loop, hij loopt, wij lopen). In het Engels heb je er bij de meeste werkwoorden maar twee: zonder een S aan het einde en met een S aan het einde. Zoals: I eat, she eats, we eat. (Let op: de ‘shit-regel’: bij he, she and it komt er een ‘s’ achter. Dus: she runs, he eats, Shelly drinks. I am walkingShe is walkingWe are walking
When something is happening right now or in the very near future.
Tip: Onderwerp (I, she, they) + werkwoord + ing. Eigenlijk is dit hetzelfde als ‘ik ben aan het lopen’ of ‘wij zijn aan het lopen’. Deze Nederlandse vorm gebruik je ook om aan te geven dat je iets nu aan het doen bent. Ezelsbruggetje: present contiNUous. Als iets in de verleden tijd is gebeurd en het verder geen effect meer heeft nu. ‘Vorige week liep ik naar de bus’. Daar doen we niets meer mee, dat is gebeurd. Of ‘we gingen naar de film vorige week’. Wil je iets uitleggen over het verleden, maar heeft het wel nog effect op het nu? Dan gebruik je een andere vorm (‘hij heeft zijn been gebroken, daarom kan hij nu niet komen’). Als iets in het verleden is gebeurd en het nu nog effect heeft. Je kunt dat vaak in de zin ook herkennen aan een bijzinnetje wat het effect aangeeft. Zoals bij de volgende zin: ‘he has eaten too much, he can barely walk now!’. Hij heeft te veel gegeten, daardoor kan hij nu niet lopen. Vraag jezelf dus steeds af: heeft het nu nog effect? Dan de present perfect. so… todayEverLast yearLast nightnever For… now Every Saturday, we eat pasta with mushrooms. Today, my parents are going to the gym. My mother never eats McDonalds. What is she wearing right now?
Tip: je kunt vrijwel altijd aan de zin zien of je hier een present simple of een present continuous moet gebruiken. Is het vaker, nooit of altijd? Dan gebruik je de meest simpele werkwoordsvorm. Zoals in het Nederlands wij ook zeggen: ‘ik hou van chocolade’, in plaats van ‘ik ben van chocolade aan het houden’. Of: ‘ik ren elke maandag naar school’. Dan gebruiken wij ook de meest simpele werkwoordsvorm.Staat er dat het nu gebeurt, zoals bij ‘right now’? Gebruik dan de present continuous. Tip: Als je één woord in de verleden tijd hebt gezet (dus bijvoorbeeld ‘did’, dan hoeft het tweede werkwoord niet meer in de verleden tijd, dan gebruik je het hele werkwoord. Dus niet: did she walked to the park? Maar: did she walk to the park?)Did helpDid playDo likeWhoseHas (has/have kan alleen aan het begin van een zin bij een vraag als er ook ‘got’ in de zin staat).Has reached (present perfect, woordje ‘yet’ geeft dit ook aan) We didn’t helpShe doesn’t like (en nog steeds niet. Als er had gestaan ‘but she likes it now’, dan had je kunnen kiezen voor de verleden tijd).Haven’t reached (present perfect, het woordje ‘yet’ geeft dit ook aan). We shop / are going shopping at the mall today. het gebeurt vandaag, nu. Daarom present continuous. Hurry, the shops are closing / close now! Het gebeurt nu, daarom present continuous. Why doesn’t he write / is he not writing you every week? het gebeurt regelmatig, namelijk elke week, daarom de present simple. What are you wearing / do you wear this morning? het gebeurt nu, deze ochtend, daarom present continuous. The bus stops / is stopping every hour. het gebeurt regelmatig, namelijk elk uur, daarom present simple. Most mornings, he takes / is taking the bike to the gym. het gebeurt vaak, namelijk de meeste ochtenden, daarom present simple. The film didn’t start / hasn’t started yet. → hasn’t started → gaat nog beginnen, heeft nog effect in het nu. Paul has fixed / fixed his car yesterday, so he can come today. → has fixed → heeft nog effect, want Paul kan vandaag komen omdat hij zijn auto heeft gemaakt. Have you ever eaten / did you ever eat snails? → Have you ever eaten → in het Nederlands zeg je ook ‘heb je ooit slakken gegeten?’ en niet ‘at je ooit slakken?’. It didn’t rain / hasn’t rained yesterday. → didn’t rain → er staat geen effect bij in het nu. Gisteren regende het, punt. We visited / have visited India twice, so we know the place well. → have visited. Het heeft nog effect, want ze kennen de plek nu goed. I have lost / lost my phone last weekend, so I couldn’t call you. → have lost → het heeft nog effect, want je kunt nu niet bellen. I lived / have lived here all my life. → have lived. Je woont er nog steeds, dus het heeft nog effect. have lived → we wonen er nog steeds, dus het heeft nog effect, want er staat ‘since’. Bought → zij kocht kaartjes, heeft geen effect meer. have made → er staat een effect achter in de bijzin.has been walking → nadruk op dat ze al heel lang aan het lopen is.Have you been waiting → weer een nadruk op of iemand al lang aan het wachten is. bought → geen effect meer. has broken → het heeft nog effect, want ze kan niet komen skien. Saw → geen effect meer.knew, got → geen effect meer. have arrived → het heeft nog effect, want je belt er nu over. have you known → je kent Jack nog steeds (we gaan er van uit dat hij nog leeft) dus het heeft nog effect. Tip: Kijk bij de werkwoorden of woorden die een tijd aangeven of het in de verleden tijd staat. Staat het in de verleden tijd? Dan gebruik je ‘did’ bij de vragen en didn’t bij de ontkenningen. Voorbeeld: she went to the city → did she go to the city? → she didn’t go to the city. Staat het in de tegenwoordige tijd? She goes to the city → does she go to the city → she doesn’t go to the city. Did she go - didn’t go What does - doesn’t wantI wouldn’t tell youDidn’t always want I am travelling. Het is vandaag, nu, daarom present continuous.I am feeling. Zij voelt zich op dit moment, nu, nerveus, daarom present continuous.say. Het is altijd, daarom present simple.am planning. Het gebeurt nu, daarom present continuous.thinks. Deze vriend denkt het waarschijnlijk altijd, dus daarom present simple.sing. Het gebeurt vaker (often), daarom present simple.give. Het gebeurt regelmatig (regularly), daarom present simple.am leaving. Het gebeurt nu, daarom present continuous. Tip: Probeer voordat je een schrijfopdracht begint bij je toets even kort na te denken over wat je hebt geleerd en waar dit hoofdstuk over ging: past simple and present perfect + expressions + vocabulary. Op de toets wordt dit bij schrijfoefeningen gecombineerd. Probeer dus in elk geval de grammatica hierin te verwerken. Als je het lastig vindt kun je ook even bij de grammatica-oefeningen op de toets kijken, daar zie je misschien inspiratie bij staan om je op weg te helpen als je het even niet meer weet.
Probeer de expressions er in te verwerken. Last year, I joined a special programme at school, which taught me a lot about communication. / Last year, I joined a special programme at school, this has taught me a lot about communication. I think it is tremendously important to learn about cultural differences / in my opinion, it is very important to…It is uncertain / I am not sure if / I doubt if all students should ever visit a foreign country with their school. I am convinced / I am certain that this project will have a great / tremendous effect on every school / all schools in The Netherlands. Have you learned anything from your experiences / activities from last year? Tip: Bij dit soort teksten wordt er gecheckt of je goed en zeer gedetailleerd kan lezen. Dit zijn vrij pittige vragen en er zitten woorden in die je op het verkeerde been kunnen zetten. Bij bijvoorbeeld de vraag over oorlog kun je snel scannen naar woorden als ‘army’, ‘soldier’ en ‘war’ en daar goed om heen lezen wat er eigenlijk staat. Zo staat er bij één tekst wel het woord ‘army’ maar speelt het niet in de oorlog.
Nee. Je zou bij de laatste kunnen denken bij ‘bad-boy protagonist’ dat het om een jongen gaat, maar je moet doorlezen om er achter te komen dat het hier niet om een jongen gaat, maar om een man. Ja, ‘A Bitter Truth’. Het speelt zich af in 1917 en je kunt ook lezen dat het om een ‘battlefield nurse’ gaat. ‘The Adjustment’ heeft een anti-held, omdat het hier gaat om een ‘bad boy protagonist’ die aan de ene kant goede daden verricht (‘just playing Good Samaritan’), maar hij doet ook veel dingen die niet bij een echte held passen. ‘Plunging’ heeft ook een anti-held: ‘a bungling idiot’. Chief Inspector Armand Gamache from ‘A Trick of Light’. “When the victim is identified as an art critic and frenemy from Clara's past, she becomes an obvious "person of interest" to the police”.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.