Nectar 5e ed/ FLEX - Hoofdstuk 5 - Gedrag oefentoetsen & antwoorden

Gedrag is alles wat mensen of dieren doen. Denk hierbij aan de reactie op prikkels die ze laten zien. Ook slapen, eten, drinken en sporten is bijvoorbeeld gedrag. A. Dit noem je de drempelwaarde. De prikkel moet dus van bepaalde sterkte zijn. Dit is maar goed ook want anders zou je op alles reageren! Bij non-verbale communicatie wordt niet gesproken en bij verbale communicatie wel. (Voorbeelden van non-verbale communicatie zijn lachen, huilen, glimlachen of bedroefd kijken.) A – 3 B – 1 C – 2 C. Je kan misschien voor D hebben gekozen, maar dit is een verzamelbegrip voor baltsgedrag, paring en broedzorg. Alleen de ‘dans’ zelf om een partner te versieren is baltsgedrag. Dit noem je een ethogram. Het bestuderen van gedrag heet namelijk ethologie en wordt gedaan door een etholoog.  D. Het kan zijn dat je voor antwoord C bent gegaan. Inprenting gaat over de geur en de roep van de moeder herkennen. Imiteren gaat écht over het gedrag na doen. Kijk ook of je de andere antwoorden kan omschrijven, of dat je die nog even moet doorlezen.  Dieren kunnen een gezelschapsdier zijn, bijvoorbeeld een hond of kat. Voor productie. Ze dienen dan vaak als voedselproductie, zoals kippen of varkens. Proefdieren. Deze dieren worden gebruikt om medicijnen op te testen, zoals ratten. Om mee te werken. Denk aan de speurhond van de politie  a. vluchtgedrag, de hond is duidelijk bang en probeert te vluchten. b. baltsgedrag, dit is de dans die wordt uitgevoerd om indruk te maken. c. aanvalsgedrag, de kat is duidelijk boos en wil aanvallen. Gedrag waarnemen – ethogram maken – protocol maken – resultaten overzichtelijk weergeven. Toelichting: Met behulp van een ethogram volg je het gedrag van het dier. De lijst waar alle waargenomen handelingen met aantallen zijn weergegeven noem je een protocol, uiteindelijk verwerk je dit bijvoorbeeld in een staafdiagram.  Dit gedrag is aangeleerd. De jonge schapen in de kinderboerderij zullen in het begin schrikken van de mensen, maar er later aan gewend raken.  A. conditioneren. De hond leert dat wanneer hij een truc uitvoert hij een koekje krijgt. Het zal dus in het vervolg luisteren naar jouw teken, de trucs doen en hopen op een koekje. D.  De urine van de hond heeft een sterke geur. Door vaker te plassen ruiken andere honden dat dit ‘zijn’ gebied is. Tijgers en leeuwen, maar ook andere dieren, doen dit ook!  a) Uitwendige prikkels. De prikkels worden buiten het lichaam waargenomen. Het is gedrag van andere dieren. b) Het antwoord is D. Alle prikkels spelen een rol.  a. kip a, want die deelt vooral de pikken uit b. kip c, die krijgt helaas de meeste pikken.c. kip a heeft duidelijk de leiding. Hij deelt de pikken uit en mag als eerste bij het voedsel!  Dit gedrag heet conditioneren of trial and error (proefondervindelijk leren). De apen hebben geleerd dat wanneer ze voedsel stelen van mensen, ze voedsel hebben! Hierdoor worden ze beloond voor hun actie. Proefondervindelijk leren is ook een juist antwoord, ze hebben geoefend met het stelen van voedsel en wat hier de beloning van is én hoe ze dit op de beste manier kunnen doen.  a. De olifant wordt gehouden voor vermaak. Het vermaakt mensen die naar de show komen kijken.  b. De olifant vertoont geen natuurlijk gedrag. Zijn gedrag is aangeleerd door de mensen en hij volgt precies de instructies op die hem worden gegeven. c. Andere voorbeelden zijn:  - onderzoeken, denk aan ratten  - gezelschap, denk aan honden en katten  - productie, denk aan kippen en varkens maar ook verkoop van honden en paarden.