Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: beschouwende teksten, vaste tekststructuren, signaalwoorden en verbanden, functiewoorden, drogredenen.
Toets Nederlands
Talent MAX
Online maken
Toets afdrukken
Maar. Toelichting:Het signaalwoord ‘maar’ in zin één van alinea 6 geeft een tegenstellend verband aan. Een van de volgende is juist:omdat: redengevend; ook: opsommendToelichting: omdat hoort bij de signaalwoorden die redengevend zijn. Dit is een verband dat aangeeft dat iets gebeurt met een reden: met jouw medeweten. Ook hoort bij een opsommend verband. Opsommende signaalwoorden geven rijtjes die bij elkaar horen. Er wordt een rijtje opgesomd. Heeft het voordelen om met vreemden te praten in de trein.Toelichting: je kan dit antwoord vinden door de eerste alinea te lezen en de vraag die ze stellen op het einde en de laatste twee alinea’s (het slot). Dan lees je dat ze willen weten waarom mensen niet met elkaar praten en wat de voordelen zijn om dat wel te doen. Vraag-antwoordstructuur of verklaringstructuur.Toelichting: In de eerste alinea zie je een vraag staan. Op die vraag geven ze antwoord. Ze verklaren daarnaast ook waarom het beter zou zijn wél met elkaar te praten dus daardoor is de verklaringstructuur ook een goed antwoord. (theorieboek 5.9). D. Alinea 4 voorspelt een uitkomst van het onderzoek en in alinea 5 wordt uitgelegd wat er uit het onderzoek naar voren komt.Toelichting: Kijk naar de kernzinnen van alinea 4 en 5. Kern alinea 4: treinreizigers moeten in de trein een interessant gesprek voeren met een onbekende, of juist niets doen. Anderen voorspellen hoe dat was.Kern alinea 5: Treinreizigers die praten met onbekenden hebben de prettigste reis. De voorspellers dachten juist van niet. Wat ze dus verwachten met het experiment wordt uitgelicht in alinea 5. (theorieboek 5.10) We praten niet met onbekenden omdat we denken dat dat onprettig en onproductief is. Toelichting: In alinea 5 staat dit uitgelegd. Je had in vraag 5 al gezien dat er een verband is tussen 4 en 5. Hier zie je dat mensen iets verwachten van dat praten met onbekenden en dat klopt met de vraag waarom we dit niet graag doen. b. Nee, want in alinea 6 staat dat ze het allebei prettig vonden om met elkaar te praten. Toelichting: Als je verder leest in de tekst zie je dat die verwachting niet uitkomt. Ze vinden het juist wel prettig om met anderen te praten, maar ze durven het niet om andere redenen. In alinea 6 staat: “dat is niet het geval” en de laatste zin: “De onbekenden met wie de proefpersonen moesten praten, vonden dat ook leuk. “ Daaruit kun je dus afleiden dat wat ze dachten niet uitkwam, maar dat juist het tegenovergestelde waar is. B. Toelichting: Het is duidelijk dat deze persoon het heeft over een eigen negatieve ervaring. Dat is maar één situatie en ze zegt gelijk dat dit voor alle gevallen zo is. Dat is duidelijk een overhaaste generalisatie. Deze tekst is een beschouwing omdat:het een verklaringstructuur heeft;er verschillende mogelijke oplossingen worden gegeven die de vraag uit de inleiding beantwoorden;er verschillende mensen aan het woord zijn, zoals Nicholas Epley en Juliana Schroeder;Toelichting: Er wordt geen standpunt geformuleerd met argumenten. De structuur is dus niet een stelling-argumentenstructuur. Een verklaringsstructuur is vaak beschouwend omdat je erover kunt nadenken. Het is geen sterke mening, maar een overdenking. Daarnaast zijn er verschillende mensen aan het woord (Nicholas Epley en Juliana Schroeder) en dat zijn dus meerdere meningen zoals je in een beschouwing kunt verwachten. Er wordt in de laatste zin gezegd: “Deze vraag biedt een interessant aanknopingspunt voor een vervolgonderzoek.” Dat suggereert ook een afwachtende, opiniërende houding. Ook dat hoort eerder bij een beschouwing dan bij een betoog. De inleiding, een voorbeeld van een goed antwoord is: Je loopt de wachtkamer van de dokter binnen. Er klinken wat gemompelde goedemorgens, daarna doodse stilte. Je gaat in de bus naast iemand zitten; de rest van de rit kijken jullie allebei zwijgend voor jullie uit. Op het treinperron staan mensen dicht opeengepakt naast elkaar zonder een woord met elkaar te wisselen. Waarom? Vanwaar dat gebrek aan contact? Ik heb gemerkt dat mensen niet meer met elkaar praten in de trein en dat heeft zo zijn redenen. Hierna ga ik jullie uitleggen hoe dat komt. Het slot, een voorbeeld van een goed antwoord is: :Kortom, mensen praten niet meer graag met elkaar in de trein omdat ze bang zijn dat die ander dat niet wil, dat ze er niks aan hebben, maar niets is minder waar. Praten met onbekenden is heel prettig en aangenaam. Ze worden er namelijk gelukkiger van, wijst onderzoek uit. Ga dus dat praatje aan en wees niet bang! Je wordt er gelukkiger van!Toelichting: Zorg dat er in jouw inleiding van het betoog de stelling staat en het standpunt. Zorg daarnaast dat er in het slot een samenvatting staat van je argumenten.Geef daarnaast ook een advies. Herhaal in je slot je stelling en standpunt. Je kunt voldoende argumenten in de tekst vinden die je kunt aanhalen. Zo staat er in alinea 7: “Ze denken dat met vreemden praten negatief zal uitpakken, terwijl dat positief blijkt te zijn.” Ook kan je delen van alinea 9 overnemen: “Ons onderzoek suggereert dat mensen gelukkiger zouden kunnen zijn als ze zich meer bezighielden met de onbekende mensen om zich heen. Ze verwijst naar het onderzoek van Canadese collega’s die aantoonden dat mensen die een praatje maken met de barista van hun koffietentje zich beter voelen dan mensen die alleen maar een kop koffie kochten. “ Het onderwerp van tekst 2 is: met pinnen geven we meer geld uit dan met contant geld. toelichting:In alinea twee wordt hetgeen in alinea 1 wordt aangegeven toegelicht en daar staat: “Naarmate we meer pinnen en minder contant betalen, zullen we steeds nonchalanter met geld omgaan.” Ook staat er: “Hoe virtueler ons geld, hoe minder het voor ons gevoel waard is en hoe gedachtelozer we het uitgeven.” Beide zinnen betekenen dat wij minder gevoel hebben bij ons geld omdat we het niet meer contant in onze handen hebben en dat we daardoor minder het gevoel hebben dat we het geld aan het uitgeven zijn. Je begint met voorbeelden van gelduitgaven en daarna worden er belangrijke vragen over de tekst gesteld.toelichting: De voorbeelden waarmee de tekst begint zijn: de frappuccino in de trein; het tijdschrift dat je in je boodschappenmandje gooit; de dvd-serie die je erbij neemt als je een boek bestelt op Bol.com. Daarna worden er drie vragen gesteld over geld uitgeven: Hebben we enig idee waar ons geld naartoe gaat? Zouden we niet moeten wachten met kopen tot na de feestdagen? Zouden we niet moeten wachten met geld uitgeven tot ons salaris er is? Deze vragen hebben allemaal te maken met geld uitgeven en je kunt verwachten dat dit een opmaat is naar de rest van de tekst waar ze deze voorbeelden zullen uitwerken en de vragen zullen beantwoorden. B toelichting:Zij zegt in alinea 2 dat we makkelijk ons geld uitgeven omdat we het pinnen. Ze vergelijkt dit met vroeger in alinea 3 waar ze praat over de tijd van voor de euro (voor 2001) toen je in Frankrijk met francs betaalde en dat je toen ook het idee had dat je niet je eigen geld aan het uitgeven was, maar speelgeld. Mensen vinden het niet belangrijk (zolang ze maar kunnen rondkomen). Mensen zijn sterk gericht op de korte termijn. Mensen zijn erg gevoelig voor verleidingen. Mensen hebben (als kind) niet geleerd om met geld om te gaan. Mensen hebben te weinig ervaring met het omgaan met geld.toelichting: Er zijn vijf redenen te vinden. In alinea 4 en 5 komt deze Gabriëlla Betonville aan het woord. Zoek dan ook alleen hier naar je antwoorden.In de tweede zin van alinea 4 staat gelijk dat zij zegt dat de mensen het niet belangrijk vinden waar ze hun geld aan uitgeven. De rest van alinea 4 is een toelichting erop. In de eerste zin van alinea 5 staat dat mensen gericht zijn op de korte termijn. De tweede zin van alinea 5 begint met: ‘of’. Dat signaalwoord geeft aan dat er nog een ander kenmerk wordt genoemd. In dit geval is dat de zin dat mensen erg gevoelig voor verleidingen zijn.Verderop in dezelfde alinea 5 staat: ‘Het maakt uit of iemand als kind heeft geleerd om met geld om te gaan.’ Dus als je dat niet hebt geleerd, kun je dat niet. De voorlaatste zin van alinea 5: ”Met geld omgaan is ook een kwestie van ervaring”. Dit is de laatste reden die Gabriëlla Betonville noemt. Veel mensen die gemakkelijk geld uitgeven omdat ze geld makkelijk laten rollen. (regel 1 van alinea 5). Btoelichting:Hier wordt eigenlijk iets twee keer gezegd. makkelijk geld uitgeven betekent hetzelfde als geld makkelijk maten rollen. Het argument, deel twee van de zin, is hetzelfde als het standpunt: deel één van de zin.De cirkelredenering heeft als definitie dat het hetzelfde in andere woorden, of synoniemen zegt en dat is precies wat er gebeurt in deze zin. C.toelichting:In de tweede zin van alinea 6 staat: ‘ Voor hen geldt hetzelfde als voor een derde van de Nederlandse huishoudens: ze zouden best willen weten waar hun geld blijft, maar ze vinden het niet belangrijk genoeg om er werk van te maken. ‘ Dat deel van het antwoord zie je in C. terug. In de eerste zin van alinea 7 staat: ‘De laatste jaren kijken ze iets kritischer naar hun uitgaven.’ Dit past bij antwoord C. en gedeeltelijk bij antwoord B. , maar: ‘net als het merendeel van de Nederlanders’ staat nergens in deze twee alinea’s over Ottenhof en Van der Werf, dus C. is het goede antwoord. Antwoord A. staat nergens. Er wordt niets gezegd over een bovenmodaal inkomen dan deze twee. Antwoord D. staat ook nergens in de tekst. Dus van de keuze B en C is C het meest accuraat.TIP: Bij het maken van meerkeuzevragen is het een goed idee om eerst zelf het antwoord te bedenken voor je naar de meerkeuze-antwoorden kijkt. Bedek de antwoorden, bedenk zelf het antwoord en zoek de beste die daarbij past Alinea 8 is een conclusie. toelichting:Het signaal deel: ‘Uit onderzoek van het Nibud blijkt’, duidt al op een conclusie. Zin B.toelichting:In de eerste zin van alinea 8 staat meteen: ‘Mensen zijn meer gaan opletten’. Dus A valt meteen af. D valt af, want dat staat alleen in alinea 4 en 5. Dat gaat niet over de hele tekst. B en C blijven dan over. Dan is B het meest juist omdat in alinea 8 staat dat dezelfde mensen nog steeds makkelijk geld uitgeven, maar er nu kritischer naar kijken. Het verschil zit hem in dat makkelijk geld uitgeven. Dat doen ze nog steeds. Dat staat vooral in B. Antwoord C is maar gedeeltelijk goed.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.