LWEO Markt en Overheid 5e ed
- Hoofdstuk 1 t/m 6 -
oefentoetsen & antwoorden
5e editie
Klas 4-5|Havo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: surplus, maximumprijzen, de perfecte markt, pareto-efficiënt, economische uitkomst, belastingen, subsidies, marktmacht, prijsdiscriminatie, overheidsmonopolie, asymmetrische informatie, collectieve goederen, externe effecten
Examendomein: A, D en F
Toets Economie
LWEO Markt en Overheid 5e ed
Online maken
Toets afdrukken
WerkwijzeOm te weten wat we bedoelen met transparante markt op een markt van volkomen concurrentie gaan we eerst de marktvorm uitleggen.Een markt van volkomen concurrentie is een marktvorm waarbij er veel aanbieders, veel vragers, homogene producten, transparante markt en vrij toe- en uittreding mogelijk is.Dit is een marktvorm waarbij in de ogen van de consument de producten overal identiek zijn. Je weet precies wat het product kan.Bij een transparante markt weten vragers en aanbieders precies hoe de marktsituatie is. Daardoor is er maar een prijs mogelijk.EindantwoordMet een transparante markt bedoelen we een markt waarbij de prijs een gegeven is. Elke vrager en aanbieder weet wat de prijs in de verschillende winkels is. Daarom komt er maar een prijs tot stand: de laagste WerkwijzeOm uit te leggen wat we bedoelen met MO moeten we het woord eerst even voluit schrijven.MO staat voor marginale opbrengst.Opbrengst kennen we; dit is wat een onderneming ontvangt als hij iets verkoopt.Marginale is het wanneer er een extra is.Als we deze twee combineren hebben we het antwoord.EindantwoordMet marginale opbrengst bedoelen we de extra opbrengst als een onderneming een product extra verkoopt. WerkwijzeOm deze vraag te beantwoorden moeten we kijken waar een duopolie onder valt.Een duopolie is een afgeleide van de oligopolieDit is een marktvorm waarbij er maar enkele aanbieders het grootste deel van de markt in hun bezit hebben.Het woord duo zegt dan eigenlijk al wat dit is.EindantwoordBij een duopolie zijn er op de markt maar twee aanbieders van een product. Dit is dus een oligopolistisch markt met maar twee aanbieders. WerkwijzeOm uit te leggen waarom het effect van een minimumprijs is moeten we eerst uitleggen wat een minimumprijs is.Een minimumprijs heeft als doel dat de (te lage) evenwichtsprijs / de prijs die op de markt tot stand komt omhoog gaat. Want de prijs moet minimaal een bedrag zijn.Nu is de vraag wat het effect hiervan is. Bij een prijs die hoger is dan de evenwichtsprijs is er meer aanbod (want de prijs is hoger) en minder vraag (want de prijs is hoger)Eindantwoord Door een minimumprijs in te stellen stijgt de prijs boven de evenwichtsprijs. Hierdoor is er meer aanbod dan vraag en hebben we dus te maken met een vraagtekort / aanbodoverschot. WerkwijzeOm een voorbeeld van collectieve dwang te benoemen moeten we eerst uitleggen wat we verstaan onder collectieve dwang.Het woord bestaat uit twee dingen.Met collectieve bedoelen we dat het voor iedereen moet geldenMet dwang bedoelen we dat iemand zich er aan moet houden.Collectieve dwang komt vaak voor in een speltheorie. Hoe zorg je dat beide dezelfde keuze maken. EindantwoordDoor het opstellen van een contract of het vermelden in de wet moeten mensen zich eraan houden. Dan spreek je van collectieve dwang. WerkwijzeOm uit te leggen waarvoor de P van planet dient bij een MVO dienen we eerst een MVO uit te leggen.Éen bedrijf dat duurzaam onderneemt houdt rekening met de toekomst. Ze houden rekening met het effect van hun activiteiten op het milieu en ze hebben oog voor menselijke aspecten. Dan hebben we eigenlijk het planet deel al gelijk in beeld:EindantwoordDe P van planet staat voor de gevolgen van het (leef) milieu. Als een onderneming bij zijn activiteiten hiermee rekening houdt, dan is hij maatschappelijk verantwoord bezig.Tip: Hoewel je nu vragen hebt gemaakt die onder het kopje kennis horen, zie je dat je begrippen steeds moet koppelen aan vraagstukken. In de (bovenbouw) economie zie je zelden dat ze alleen maar de betekenis van een begrip vragen. Je moet ze altijd in relatie met een vraagstuk gebruiken. Zorg daarom dat je de begrippen beheerst zodat je begrijpt waar een vraag over gaat. In de beantwoording leg je dan als eerst het begrip uit en daarna de vraag. Dit kan je helpen fouten voorkomen. WerkwijzeAls de vraaglijn naar rechts verschuift betekent dit dat bij dezelfde prijs ineens meer vraag is. Je moet dus een reden bedenken waarom dit zo zou kunnen zijn. Waarom willen meer mensen het product hebben, ook al is de prijs hetzelfde?Daarna ga je kijken wat het effect is van deze verschuiving op de evenwichtsprijsAls je het antwoord op deze vraag niet weet zou je het voor jezelf altijd kunnen tekenen.Teken een willekeurige aanbodlijn en een vraaglijn. De prijs en de hoeveelheid waar ze elkaar raken is niet van belangTeken nu een nieuwe vraaglijn aan de rechterkant naast de oude vraaglijn.Wat zie je nu als je naar het nieuwe snijpunt van Qv(nieuws) en Qa(oud kijkt?EindantwoordDe vraaglijn zou naar rechts verschuiven omdat bij dezelfde prijs meer mensen het product willen hebben, oftewel de vraag is gestegen.Dit kan bijvoorbeeld door een verandering in behoefte, een prijsstijging van andere producten, een verandering van inkomen of iets dergelijks zijn,Als de vraaglijn naar rechts verschuift dan raakt hij de aanbodlijn op een hoger punt. Dit betekent dat de nieuwe evenwichtsprijs hoger is.Als je logisch nadenkt klopt dit ook, er zijn nog steeds evenveel producten te koop maar meer mensen willen het hebben. Dan is de kans groot dat de prijs gaat stijgen. WerkwijzeOm het verschil tussen maximale winst, maximale omzet en break-even te bepalen moeten we eerst weten hoe je dit kan bepalenMaximale winst is bij het punt waar MO = MK. Elk extra product levert evenveel op dat dat het kost om een extra product te maken. Dit is bij een lagere afzet en een hoger prijs dan de andere twee.Maximale omzet is bij het punt waar MO=0. Als ze nog een product zouden maken zou dit geen omzet meer opleveren. Dit is bij een lagere verkoopprijs en een hogere afzet dan bij maximale winst. Dit zou een doel kunnen zijn van een onderneming. Je hebt hierbij wel winst, al is die winst wat lager dan bij maximale winst.Break-even is bij het punt waarbij de GO gelijk is aan de GTK. Een bedrijf heeft dan geen winst en ook geen verlies. Dit klinkt niet zo aantrekkelijk misschien, maar hierbij zou je de hoogst mogelijke afzet kunnen behalen. Dat kan in het begin interessant zijn om zo veel mogelijk klanten te krijgen.Nu we alle drie de manieren weten kunnen we het verschil uitleggen.Eindantwoord Bij het streven naar maximale winst behaalt een onderneming de hoogst mogelijke winst (of het minst mogelijke verlies) dat er is. Dit is voor bedrijven vaak de doelstelling. Maar een bedrijf kan er ook naar streven om de omzet zo hoog mogelijk te krijgen. Dan krijg je namelijk meer klanten dan bij maximale winst. Dit zou op lange termijn meer winst kunnen opleveren als je klantenkring groter. Nog groter kan de klantenkring worden als je break-even speelt. Je hebt dan weliswaar geen winst, maar ook geen verlies. WerkwijzeOm te bepalen of de dreiging geloofwaardig is, moeten we gaan bekijken hoe bedrijf A zal reageren op een mogelijke reactie van bedrijf X.Als bedrijf X niet toetreedt dan is het eigenlijk al niet logisch dat er een reactie van bedrijf A volgt. Je ziet in de beslisboom dat de prijs gelijk houden meer omzet geeft 130.000 dan de prijs verlagen + 100.000. Hij zal dan dus altijd kiezen om de prijs gelijk te houdenAls bedrijf X wel toetreedt dan leidt een verlaging van de prijs tot een daling van de omzet met 100.000 en als hij de prijs gelijk houdt dan leidt dit tot een daling van de omzet van 80.000.Puur omzetgericht is prijs gelijk houden dus interessanter.Maar je zou ook hier kunnen argumenteren vanuit andere invalshoeken. Zolang je maar een koppeling maakt met de getallen.Eindantwoord De prijs gelijk houden levert bedrijf A meer voordeel op (80.000 verlies ipv 100.00 verlies en 130000 toename ipv 100.000) dan wanneer hij de prijs verlaagt. Op basis daarvan zou je kunnen zeggen dat de dreiging niet geloofwaardig is.Je zou ook kunnen zeggen dat de verandering van de omzet bij een verlaging procentueel gezien niet groot is, en dat een prijsdaling mogelijk wel de toetreding tegenhoudt en daarom wel geloofwaardig is. WerkwijzeOm te weten of de doelstelling van de overheid, het halveren van het gebruik door het heffen van accijns, moeten we de oude en de nieuwe evenwichtshoeveelheid eerst achterhalen.We zien in het snijpunt van Qv en Qa1 dat er 3 miljoen producten gemaakt en gekocht worden.In het nieuwe snijpunt tussen Qv en Qa2 zien we dat het snijpunt ligt bij 1,5 miljoen producten die gemaakt en gekocht worden.Dan moeten we gaan kijken hoeveel het is afgenomen, en daarna berekenen hoeveel procent dit is van de oude situatie.EindantwoordIn de nieuwe situatie worden er minder producten verkocht (1,5 miljoen) dan in de oude situatie (3,0 miljoen). Dit is dus een daling van 1,5 miljoen producten.Dit is (1,5 / 3,0 x 100%) 50% minder dan in de oude situatie.De overheid heeft de doelstelling bereiktTip: vergeet niet om altijd af te sluiten met deze laatste zin. Dat was immers ook de vraag! WerkwijzeOm een voorbeeld te noemen van een collectief goed en uitleggen waarom dit niet rivaliserend is, moeten we eerst beide begrippen even kort toelichten.Collectieve goederen zijn goederen die voor iedereen zijn. Het woord collectief zegt het eigenlijk al.Met rivaliserend bedoelen we dat wanneer een iemand het gebruikt een andere het niet kan gebruiken. Dat kan dus bij een collectief niet zo zijn. Want dan kan een iemand het niet meer gebruiken als een ander het gebruikt.EindantwoordEen voorbeeld van een collectief goed dat niet rivaliserend is, is bijvoorbeeld een lantaarnpaal. Wanneer één iemand gebruikmaakt van een lantaarnpaal dan kan iemand anders deze lantaarnpaal ook nog gewoon gebruiken. WerkwijzeOm het break-even punt te bepalen moeten we gaan zoeken naar het punt waarbij de totale opbrengst (TO) hetzelfde is als de totale kosten (TK)We gaan dus beide formules opstellen aan de hand van de gegevens hierboven.TO = 110q 🡪 want de verkoopprijs is 110TvK = 90q 🡪 want om een product te maken kost het 80 + 10 euro.Tck = 150.000 🡪 dit is gewoon gegevenTK = Tvk = Tck 🡪 TK = 90q = 150.000Dit gaan we dan gelijk stellen aan elkaarEindantwoordOm het breakevenpunt te weten gaan we de formules van TO en TK aan elkaar gelijkstellenTO = TK 🡪 110q = 90q + 150.000 🡪 20q = 150.000 🡺 q = 7.500 WerkwijzeWe moeten eerst bepalen wanneer er sprake is van maximale winsten dan kunnen we gaan kijken hoe we in de afbeelding de kosten kunnen arceren.De maximale winst is terug te lezen in het verschil tussen de gemiddelde opbrengst (GO) en de gemiddelde totale kosten (GTK)De maximale winst behaal je bij het punt waar MO = MK.Als de kosten wil arceren dan teken je een lijn van GTK naar de afzet waar het snijpunt van MO=MK valt.Je hebt dan de kosten per product bepaald. Als je dit inkleurt voor alle producten dan heb je de totale kosten gearceerd.EindantwoordZie hieronder. De maximale winst is bij het punt waar MO=MK. Dit is bij een afzet van 600 stuks. Als je dan omhoog kijkt dan zie je dat GTK 102 (ongeveer) Dan arceer je deze kosten per product keer 600 stuks:
WerkwijzeOm het overschot te bepalen bij een situatie met een minimumprijs moeten we gaan kijken hoeveel de vraag en hoeveel het aanbod is bij deze minimumprijs.De vraag is bij een prijs van 40 euro 20.000Het aanbod is bij een prijs van 40 euro 60.000Er is dus meer aanbod dan vraag.Er is dan sprake van een aanbodoverschotEindantwoordBij een minimumprijs van 40 euro is de vraag 20.000 en het aanbod 60.000. Er is dus meer aanbod dan vraag. Er is een aanbodoverschot van 40.000 stuks ( 60.000 – 20.000) WerkwijzeOm te bepalen of er sprake is van een gevangenendilemma moeten we kijken of beide spelers een dominante strategie hebben en of de uitkomst suboptimaal is.Welke keuze beide bedrijven maken moeten we stap voor stap gaan kijken wat de beste optie is en zo krijgen we de uitkomst van dit spel.Je kiest een optie uit die bedrijf A kan doen en kijkt welke optie dan voor B de hoogste winstverandering oplevert. Zo ga je alle opties langs.Dan kun je bepalen of ze een dominante strategie hebben.Daarna kijk je of die uitkomst dan de beste of niet de beste uitkomst is.EindantwoordAls Bedrijf A kiest voor verhogen dan kiest bedrijf B voor verhogen. Want een winsttoename van 3 is meer dan 2Als Bedrijf A kiest voor verlagen dan kiest bedrijf B voor verhogen. Want een winsttoename van 5 is meer dan 1Bedrijf B zal dus altijd kiezen voor verhogen. Dit is de dominante strategie.Als Bedrijf B kiest voor verhogen dan kiest bedrijf A voor verhogen. Want een winsttoename van 3 is meer dan 2Als Bedrijf B kiest voor verhogen dan kiest bedrijf A voor verhogen. Want een winsttoename van 5 is meer dan 1Bedrijf A zal dus altijd kiezen voor verhogen. Dit is de dominante strategie.De uitkomst zal dus zijn dat beide verhogen en dat ze een winsttoename van 3 hebben.Dit is echter de beste uitkomst. Want beide verlagen is minder.Dit is daarom GEEN gevangenendilemma.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.