Nectar 5e ed/ FLEX - Hoofdstuk 1 - Organismen uit vier rijken oefentoetsen & antwoorden

De zeven levenskenmerken zijn: Voeden Groeien Ademen Uitscheiden Reageren Voortplanten  PlantenrijkDierenrijk Schimmelrijk Bacterierijk  Let erop dat deze rijken weer onderverdeeld zijn in subgroepen.  Vier van de volgende:Eencellige dieren Holte dieren Sponzen WormenGeleedpotigen Stekelhuidigen Weekdieren Gewervelde dieren  Bladeren Glucose maken (suiker wat plant nodig heeft) Vrucht Voortplanting (hier zitten vaak zaatjes in die door bijvoorbeeld een vogel worden gegeten en ergens anders worden uitgepoept waar een nieuwe plant kan groeien).BloemDient ook voor voortplanting. Denk aan een bij die op de bloem gaat zitten en helemaal onder het stuifmeel komt te zitten. Hij gaat vervolgens op een andere bloem zitten die dan vruchten kan gaan maken. StengelWater en voedingstoffen transporteren naar boven Wortel Opnemen van water en andere voedingsstoffen.  Organisme – orgaan – weefsel – cel  A. 1 = celkern 2 = celwand 3 = celmembraan 4 = vacuole B. Het onderdeel dat mist zijn de bladgroenkorrels. Die zijn erg belangrijk voor een plant. Hier vind namelijk het proces fotosynthese plaats. Had jij cytoplasma ingevuld? Dan is dit ook goed. Cytoplasma is een stroperige vloeistof waar de organellen in liggen.  C. celmembraan – celkern – cytoplasma  A. Planten, ze produceren glucose (doen aan fotosynthese dus).B. Konijn, rups vogel of vos. Het zijn allemaal consumenten. C. De afvaleters. Na de afvaleters komen de reducenten (bacteriën en schimmels die de rotzooi van de afvaleters weer opruimen.) Onjuist. Een kip legt bijvoorbeeld eieren en een zoogdier zoals wij zijn levendbarend. Onjuist. Amfibieën hebben geen schubben, de meeste reptielen wel. Onjuist. Een paddenstoel is een schimmel. Onjuist. Hij behoort tot de gewerveldenOnjuist. Een dierlijke cel heeft alleen een celmembraan. Juist. Een lieveheersbeestje is een geleedpotigen.  A. In de wortels, deze vangen geen zonlicht en hebben daarom geen bladgroenkorrels nodig om fotosynthese te maken. B. In de celkern. Hier vinden alle belangrijke processen plaats van de cel. C. Dit is de stengel. Hij transporteert letterlijk water en voedingstoffen heen en weer.  A. Taak. Organen hebben allemaal hun eigen taak. De taak van je hart is om het bloed rond te pompen en van je maag om voedsel te verteren. B. weefsels. Een orgaan bestaat ook ieder uit zijn eigen gespecialiseerde weefsel. Het hartweefsel is anders dan dat van je botten. C. weefsel. In het weefsel zitten allemaal cellen die samen de taak van het orgaan uitvoeren. Een hartcel kan dus niet ineens werken als een levercel.  Dit gaat om een schimmel. Hij heeft net zoals een plantencel een vacuole, maar geen bladgroenkorrels. Typisch voor een schimmel is het voortplanten via sporen.  A. Je kunt het invriezen, dit vertraagt het delingsproces van bacteriën. Ook houden zij niet van kou. In de koelkast is voor ongeveer twee dagen ook oke. B. verhitten: pasteuriseren of sterilisatie  A. Als voedsel, productie van kaas en brood, productie van medicijnen zoals penicilline (dood bacteriën) of antibiotica.B. Maken van voedsel zoals yoghurt of zuurkool, het zuiveren van water A. Een kwal hoort bij de holtedieren. Enkele kenmerken van een holtedier: heeft vaak tentakelsheeft een slijmerige en vaak natte huid.heeft geen botten leeft voornamelijk in het water. A. Een bacterie is een eencellige diersoort. Het antwoord is C. Deze horen alleen bij een bacterie. Hiermee beweegt hij zich voort en dat heeft een plantencel niet nodig. De overige onderdelen komen allemaal voor bij een plantencel.  Het antwoord is B. De celwand van planten bestaat uit cellulose. Dit is moeilijk verteerbaar, daarom helpt het micro-organisme ons een handje.  A. Sara is ziek gemaakt door een bacterie. Een bacterie is namelijk vaak te genezen met antibiotica. B. Antibiotica is gemaakt van schimmels. Schimmels maken de bacterie kapot door gaten te prikken in de celwand.