Paso Adelante 1 - Capítulo 4 - ¡Vamos al instituto! oefentoetsen & antwoorden

donderdaghet avondetende leerlingmoeilijkhet huiswerkhet broodjehierhet kleurpotloodnueen half uurhet levendaaromdoen / makenbeginnen metdankzij lunesla leche¿Qué tal?la geografíacansado/-aprefierohambrea pie Ga je naar de middelbare school?Wie is jouw aardrijkskundeleraar?Nee, het is een kleine school.Hoe laat beginnen je lessen?Vind je geschiedenis leuk?Nee, daar houd ik niet van, ik vind wiskunde leuker. ¿En qué curso estás?No, es duro, pero mi profe de biología es muy amable.Sí, voy al instituto.¿Tienes deberes para mañana?Mi escuela está cerca, está en Pamplona.Mis clases empiezan a las ocho. Het werkwoord ir betekent ‘gaan’. Let op! Als je wilt zeggen dat je ergens naartoe gaat, gebruik je ir + a, gevolgd door de plek.Bijvoorbeeld: Voy a la piscina. Después, mi madre y yo vamos a casa. = Ik ga naar het zwembad. Daarna gaan mijn moeder en ik naar huis.Je vervoegt het werkwoord ir als volgt:yo voy tú vasél/ella/usted vanosotros/-as vamosvosotros/-as vaisellos/ellas/ustedes van Tip: het werkwoord ir is een onregelmatig werkwoord, net als bijvoorbeeld ser en estar. Je moet de vervoegingen dus uit je hoofd leren.  Je maakt een zin ontkennend door no voor de persoonsvorm te zetten. Bijvoorbeeld: No tengo mis libros en casa. = Ik heb mijn boeken niet thuis.Je kan de woorden nadie (niemand), nada (niks) en nunca (niks) gebruiken in combinatie met no door deze achter de persoonsvorm te zetten. Bijvoorbeeld: No veo nada = Ik zie niks.  De ontkenningswoorden nunca en nadie kan je ook voor de persoonsvorm zetten, je hoeft dan geen no te gebruiken.Bijvoorbeeld: Nunca voy de compras. = Ik ga nooit winkelen.Je zet ‘no’ telkens voor de persoonsvorm:No me gusta la música pop.No tengo un perro pequeño y blanco.Mi hermano mayor no estudia medicina.No como una pizza deliciosa para el almuerzo.Hoy no hace mucho sol y calor. 16:00 = Son las cuatro.7:15 = Son las siete y cuarto.8:20 = Son las ocho y veinte.12:30 = Son las doce y media.Let op! Kloktijden zijn vrouwelijk (la/las), je zegt dus media.12:45 = Es la una menos cuarto.Let op! Letterlijk zeg je hier: ‘het is één min een kwart’. Alle kloktijden rond de één uur zijn enkelvoud, hierbij gebruik je dus de enkelvoudsvorm van het werkwoord en lidwoord (es la, in plaats van son las).19:25 = Son las siete y veinticinco. Luis heeft vijf vakken. Verdadero. In de tekst staat: "Tengo cinco asignaturas" (Ik heb vijf vakken).Luis vindt wiskunde leuk omdat hij problemen oplost en berekeningen maakt. Verdadero. In de tekst staat: "Me gusta porque resuelvo problemas y hago cálculos" (Ik vind het leuk omdat ik problemen oplos en berekeningen maak).Luis leert grammatica en literatuur in de Spaanse les. Verdadero. In de tekst staat: "Aprendemos gramática y literatura" (We leren grammatica en literatuur).Luis heeft gymles om negen uur 's ochtends. Falso. In de tekst staat: "La clase de educación física es a las 10 de la mañana" (De gymles is om 10 uur 's ochtends).Luis leert over de wereld en doet interessante experimenten in de les natuurwetenschappen. Verdadero. In de tekst staat: "Aprendemos sobre el mundo y hacemos experimentos interesantes" (We leren over de wereld en doen interesante experimenten).Het lesrooster van Luis is van maandag tot en met vrijdag van acht uur 's ochtends tot één uur 's middags. Verdadero. In de tekst staat: "Mi horario es de lunes a viernes. Las clases comienzan a las ocho de la mañana y terminan a la una de la tarde" (Mijn rooster is van maandag tot en met vrijdag. De lessen beginnen om acht uur 's ochtends en eindigen om één uur 's middags). Tip: als je specifieke vragen moet beantwoorden over een tekst, lees dan eerst de vragen en dan de tekst. Bijvoorbeeld bij vraag a is het handig als weet wat ‘vijf’ in het Spaans is (cinco). Dan kun je hier gericht naar zoeken. Yo voy a la escuela todos los días.Tú vas al parque con tus amigos.Mi hermana y yo vamos al cine los fines de semana.Mis amigos van a la playa en verano.Vosotros vais a la fiesta de cumpleaños.¿ Vas a visitar a tu abuela?Let op! Het onderwerp in deze zin is niet duidelijk genoemd. Wel kan je zien aan de woorden ‘tu abuela’ (jouw oma) dat de vraag gericht is aan de jij-vorm.Ustedes van a estudiar a la biblioteca.Tip: Om de juiste vorm van het werkwoord te kiezen moet je het onderwerp van de zin weten. Vervolgens kies je de juiste vorm van ir. Bijvoorbeeld: Yo voy a la escuela todos los días (Ik ga elke dag naar school). Het onderwerp van de zin is yo (1e persoon enkelvoud, ik-vorm), daarom gebruik je de vervoeging voy. Esto no es el cine de mi ciudad. (Dit is niet de bioscoop van mijn stad)Mi lengua favorita no es el francés. (Mijn favoriete taal is niet Frans)No puedo escribir un libro. (Ik kan geen boek schrijven)No vivo en Sevilla. (Ik woon niet in Sevilla)No me gusta bailar con amigos. (Ik hou niet van dansen met vrienden)No hay gente en el comedor / No hay nadie en el comedor. (Er zijn geen mensen in de kantine / Er is niemand in de kantine)Beide zijn goed! Je kunt nadie toevoegen om te benadrukken dat er niemand is, maar dat hoeft niet.Tip: Hoe pak je dit aan? In het Spaans maak je een zin ontkennend met het woord ‘no’. Je plaats ‘no’ voor de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: Puedo escribir un libro (Ik kan een boek schrijven). De persoonsvorm is ‘ik kan’, dus je zet ‘no’ ervoor: No puedo escribir un libro. Voy al instituto, estoy en el primer curso. Mis clases empiezan a las ocho y media, nunca empiezo antes de las ocho. Mi día favorito es el viernes, porque empieza el fin de semana. No me gusta mi horario, no tengo clases con mis amigos. Nadie termina después de las cuatro. Mi instituto es pequeño, pero los profesores son amables.(Ik ga naar de middelbare school, ik zit in de brugklas. Mijn lessen beginnen om half negen, ik begin nooit voor acht uur. Mijn favoriete dag is vrijdag, want dan begint het weekend. Ik hou niet van mijn rooster, ik heb geen lessen met mijn vrienden. Niemand is later vrij dan vier uur. Mijn middelbare school is klein, maar de docenten zijn vriendelijk.)Tip: Hoe pak je dit aan? Zorg dat je hele zinnen schrijft met de woorden die je zijn gegeven. Het is makkelijk om in het Nederlands een simpele zin te bedenken met woorden die je in het Spaans ook kent, en het daarna te vertalen. Zorg ervoor dat je altijd de persoonsvorm vervoegt. Bijvoorbeeld: Mijn lessen beginnen om half negen 🡪 Mis clases (3e persoon meervoud, ellos/ellas/ustedes) empiezan a las ocho y media.