Minerva 1 - Hoofdstuk 8 - Onderwijs oefentoetsen & antwoorden

tot nu toe, nogwoest, wreed(uit)oefenen nacht slaap tussen, te midden vanmisdaad1. wat  2. waaromook, zelfsstem, woord zij hebben overwonnen/overtroffenjullie nodigden uitred/beschermjij hebt overhandigd/uitgeleverd/overgeleverdik ik had de gewoonte/ik deed gewoonlijkik heb gebroken/doorbrokenwij sparenwij hebben gehad/gehouden Lezen, schrijven (Latijn en Grieks), een beetje rekenen.Griekse en Romeinse literaire werken en als dat daarbij nodig was, wat  aardrijkskunde, geschiedenis, astronomie, filosofie.Spreken in het openbaar, waarbij ook opbouwen van een redevoering, ordenen van argumenten.Een magister is bassisschoolleraar, een grammaticus leraar middelbare school.Grammaticus. De leerlingen hebben een papyrusrol en de leraar ziet er uit als een geleerde Griek.Er zijn maar twee leerlingen, zij zitten niet op eenvoudige krukjes, maar op luxe stoelen, niet in een zuilengalerij.Dat hij zijn zonen een goede opleiding heeft gegeven.Papyrus, perkament, (houten) schrijfplankjesBelangrijke literaire en wetenschappelijke werken waren in het Grieks geschreven; Er was veel handel met Grieken.  haec, ea huic, ei hanc, eam harum, earum huius, eiushac, eahoc, idhi, ei/ii; hos, eos Camillo – Romanis – vobis – ei principum – Romanorumdux (Romanorum) – imperatoremHij vindt het aanbod/geschenk misdadig (en dat zijn de Romeinen niet). In de school zwegen alle jongens en zij schreven (waren aan het schrijven).NB Het imperfectum, dat een voortdurende handeling aangeeft, kan geregeld goed vertaald waren met : ”was/waren aan het” of “was/waren bezig met”.Het was hun niet toegestaan de stilte te verbreken, omdat hun (school)meester (de meester van hen), die erg (zeer) wreed was, hen had opgedragen zich in te spannen (te zwoegen).Maar vandaag was deze (school)meester blij; daarom zei hij tegen de jongens:”Houd op met zwoegen, want ik wil jullie vertellen over het houten paard.”Marcus, een slimme jongen, antwoordde hem: ”Ik ken dit paard. Het was een list van de Grieken.””Jazeker”, zei de (school)meester. “De Grieken belegerden al gedurende vele jaren de stad Troje (waren al .. aan het belegeren).Toen zij haar/die niet konden innemen, toen bouwden zij een enorm houten paard.NB: eam is vrouwelijk, hiermee wordt de stad Troje bedoeld en het woord urbs is vrouwelijk.In dit paard verborgen zij dappere soldaten. De naam van de leider (aanvoerder) van deze soldaten was Odysseus.Alle andere Grieken voeren met luid geschreeuw (met groot lawaai) in hun schepen weg.Ook goed: De andere Grieken voeren allen (allemaal) …De Trojanen meenden: ‘Dit paard is een geschenk van de Grieken aan/voor onze goden.NB Hier staat wel een dativus in een zin met esse, maar er staat ook een naamwoordelijk deel van het gezegde; daardoor moet je de dativus niet als de bezitter opvatten.Snel voeren we hem/het naar onze stad.’ De Trojanen grepen het paard…NB eum is mannelijk en verwijst dus naar equus; omdat paard in het Nederlands onzijdig is, moet het dus eigenlijk “het” zijn.Maar nu”, zei de meester, “stuur ik jullie weg; ren naar huis naar jullie moeders en vaders.”