Wider World Students' Book 2 - Unit 2 - Friends and family oefentoetsen & antwoorden

jacket – scarfpyjamasbootsearringshoodiejeansshorts – T-shirttrainers annoyingrelaxedembarrassinginterestingtiringtiredfrightenedexcitedshockedboring hard-workingbossy – selfishchatty – talkativerudeshymoodyhelpfullazy 12313 In bevestigende zinnen wordt de present continuous gevormd door am/are/is + hele werkwoord + ing. Voorbeelden: I am sleeping. You are sleeping. He is sleeping. In de present continuous vormen we ontkennende zinnen door not toe te voegen tussen het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord. Voorbeelden: I am not sleeping. You are not sleeping. He is not sleeping. In de present continuous vormen we vragende zinnen door het hulpwerkwoord voor in de zin te plaatsen (door onderwerp en persoonsvorm van plaats te verwisselen). Voorbeelden: Am I sleeping? Are you sleeping? Is he sleeping? In de present continuous beantwoorden we vragen op de volgende manier:Yes, I am. No, I am / I’m not.Yes, you are. No, you are not / you’re not / you aren’t.Yes, he/she/it is. No, he/she/it is not / isn’t.Yes, we/they are. No, we/they are not / aren’t.We gebruiken de present simple om te praten over feiten en routines.We gebruiken de present continuous voor dingen die nu of rond deze tijd plaats vinden.In gebruiken we voor jaren, maanden, seizoenen en delen van de dag.Voorbeelden: I was born in 2010. I was born in spring. In the evening I watch television.On gebruiken we voor dagen, data en speciale dagen.Voorbeelden: On Tuesdays I have piano lessons. I was born on 25 September. Our family goes to church on Christmas Day.At gebruiken we voor feestperiodes, kloktijden en in enkele andere gevallen.Voorbeelden: We come together at Christmas. I leave work at 5 in the afternoon. I’m always home at night.  am doingis readingare playingis waggingare improvingToelichting: De vorm van het hulpwerkwoord be is afhankelijk van het onderwerp in de zin. I am – you/we/they are – he/she/it is. Daarna volgt het hele werkwoord + ing. Negative: I am not / I’m not doing the exercises in a correct way.Interrogative: Am I doing the exercises in a correct way?Negative: Sheila is not / isn’t reading a book.zInterrogative: Is Sheila reading a book?Negative: Isha and Daan are not / aren’t playing a game. Interrogative: Are Isha and Daan playing a game? Negative: The dog is not / isn’t wagging its tail.Interrogative: Is the dog wagging its tail? Negative: You and I are not improving in math.Interrogative: Are you and I improving in math?ToelichtingIn ontkennende zinnen plaatsen we not tussen het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord.In vragende zinnen wisselen onderwerp en persoonsvorm van plaats, het hulpwerkwoord wordt dus voor in de zin geplaatst. are you doing (Toelichting: Bij een vragende zin eerst het hulp werkwoord, dan het onderwerp en dan het zelfstandig werkwoord)am planningam lookingam not likingam seeingis goingAre you lookingam readingare not travelling/traveling (Toelichting: Bij een negatieve/ontkennende zin wordt het woord not na het hulp werkwoord geplaatst)  Jacob usually watches television, but tonight he is reading a book.Jacob usually takes a nap, but this afternoon he is going for a walk.Jacob usually has dinner at home, but tonight he is going to a restaurant.Jacob usually works from home, but this week he is working at the office.Jacob usually goes to the cinema, but now he is visiting his parents.Toelichting- het eerste deel van de zinnen is in de present simple (usually geeft een gewoonte aan) en het onderwerp is Jacob (he – 3e persoon enkelvoud), vandaar dat de regelmatige werkwoorden een -s of -es erachter krijgen. - het tweede deel van de zin is in de present continuous (de handelingen vinden nu of rond deze tijd plaats) en het onderwerp is Jacob (he – 3e persoon enkelvoud), vandaar dat het antwoord steeds is + hele werkwoord + ing is.  usually wake upoften gorelaxis shiningare singingisToelichtinga, b en c zijn gewoontes, dus gebruikt men de present simple. Het onderwerp is I, vandaar dat wij het hele werkwoord gebruiken.d en e zijn dingen die plaatst vinden op het moment van praten (nu), dus gebruikt men de present continuous. The sun (it) is shining. The birds (they) are singing. f is een feit, dus gebruikt men de present simple. at (Toelichting: kloktijd)in (Toelichting: seizoen)at (Toelichting: ander geval)on (Toelichting: speciale dag)in – on (Toelichting: in – deel van de dag / on- dag van de week)