Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: wederzijdse afhankelijkheid, Centraal Planbureau, economische kringloop, macro-economische identiteiten, particulier spaarsaldo, nationaal spaarsaldo, betalingsbalans, lopende rekening en buitenlandse valutareserve.
Toets Economie
Praktische Economie MAX 2021 M7 Economische groei
Online maken
Toets afdrukken
Het verschil tussen een financiële kringloop en een reële kringloop is dat in een financiële kringloop geldstromen staan en in een reële kringloop staan goederen- en dienstenstromen.Bijvoorbeeld: de betalingen van consumenten voor consumptiegoederen is in de financiële kringloop een geldstroom van consumenten naar bedrijven. In de reële kringloop is het een goederenstroom van bedrijven naar consumenten.De bruto-investeringen van bedrijven bestaan uit netto-investeringen en vervangingsinvesteringen. De netto-investeringen worden ook wel uitbreidingsinvesteringen genoemd. Dat zijn investeringen waardoor de kapitaalgoederenvoorraad toeneemt en waarvoor een bedrijf geld moet lenen.Vervangingsinvesteringen zijn kapitaalgoederen die door de tijd heen worden afgeschreven en waarvoor bedrijven geld sparen om deze kapitaalgoederen in de toekomst te kunnen vervangen. Na een verhoging van de loonbelasting houden werknemers netto minder over van hun brutoloon. Het wordt minder aantrekkelijk om betaalde arbeid te verrichten, het collectieve aanbod van arbeid daalt. Hierdoor wordt arbeid duurder. Dit heeft ook gevolgen voor de productmarkt. Producenten op deze markt krijgen te maken met hogere loonkosten. De productiefactor arbeid is duurder geworden, daardoor zullen er minder producten worden aangeboden en zal de prijs op de productmarkt stijgen.Let op: uit het antwoord moet blijken dat een verhoging van de loonbelasting eerst gevolgen heeft voor het evenwicht op de arbeidsmarkt (minder aanbod van arbeid, loonvoet stijgt) en daarna doorwerkt op de productmarkt (arbeid duurder, minder aanbod van producten, hogere prijs per product).Als de koersen van aandelen stijgen, daalt het rendement op aandelen (bij een gelijkblijvend dividend en een hogere koers, wordt het dividend uitgedrukt in procenten van de koers, het rendement, lager). Aandelen worden minder aantrekkelijk en een deel van de beleggers zal overstappen op obligaties. De vraag naar obligaties zal toenemen.De taak van het CPB bestaat uit het doen van economisch wetenschappelijk onderzoek zoals het opstellen van analyses en prognoses. Op deze wijze ondersteunt het CPB beleidsmakers en politici bij het nemen van beleidsbeslissingen. Het netto binnenlands inkomen is de optelsom van de primaire inkomens:
Primaire inkomens van bedrijven naar gezinnen (€ 25 miljard) + primaire inkomens van overheid naar gezinnen (€ 6 miljard) = € 31 miljard).Of:Productie bedrijven: C + I + O + E – M = 15 + 6 + 5 + 15 – 16 = € 25 miljardProductie overheid: € 6 miljard +Productie totaal (NBP = NBI): € 31 miljardDe besparingen van gezinnen is het inkomen (€ 31 miljard) - belastingen (€ 10 miljard) - consumptie (€ 15 miljard) = € 6 miljard.Belastingen (€ 10 miljard) – primaire inkomens (€ 6 miljard) – bestedingen (€ 5 miljard) = - € 1 miljard. Dus een tekort van € 1 miljard. De uitgaven (primaire inkomens en de bestedingen) zijn groter dan de inkomsten (belastingen) .Het verband tussen het overheidssaldo en de staatsschuld is dat bij een negatief overheidssaldo een land geld moet lenen. Daardoor stijgt de staatsschuld. Bij een positief overheidssaldo kan een land eerder aangegane schuld aflossen. Daardoor daalt de staatsschuld.Het buitenland heeft een negatief uitvoersaldo van € 15 miljard (export) - € 16 miljard (import) = € 1 miljard.Let op: export levert geld op en import kost geld. De pijlen in het kringloopmodel geven geldstromen weer en geen goederenstromen.Geldstromen die voor de eenvoud zijn weggelaten: de belastingsstroom van bedrijven naar de overheid,de importstroom van gezinnen naar het buitenland, de importstroom van overheid naar buitenland en uitkeringen van overheid naar gezinnen. Hoogovens voert ijzererts in: op de goederenrekening, uitgaven.Een Nederlandse onderneming bouwt een haven in opdracht van Saoedi-Arabië: dienstenrekening, inkomsten.Philips ontvangt dividend van een dochteronderneming in de VS: primaire inkomensrekening, inkomsten.Nederland verstrekt India een lening: kapitaalrekening, uitgaven.Kameroen betaalt aflossing van een door Nederland verstrekte lening: kapitaalrekening, inkomsten.Nederland verleent ontwikkelingshulp: secundaire inkomstenrekening (inkomensoverdrachtenrekening), uitgaven.Nederlandse toeristen verblijven in het buitenland: dienstenrekening, uitgaven. Verklaring voor de stelling:De toename van de brutoinvesteringen kan in de naaste toekomst leiden tot toename van de belastingontvangsten van de overheid waarmee het tekort kan afnemen (teller) en leidt tevens tot een stijging van het bbp (noemer).Het bruto binnenlands product (bbp) kan bepaald worden uit de eerste macro-economische identiteit: consumptie + investeringen + overheidsbestedingen + uitvoer – invoer (Y = C + I + O + E – M).Voor 2015 geldt de berekening:667,7 = 298,9 + 101,5 + 194,1 + uitvoer − 491,1Uitvoer = € 564,3 mld.Uitvoersaldo in % van het bbp = (564,3 - 491,1) / 667,7 x 100% = 10,96%Een toename van de productie in de Zuid-Europese landen kan uiteindelijk ook leiden tot een toename van de Nederlandse uitvoer, omdat de stijging van de productie in de Zuid-Europese landen zal leiden tot een toename van de inkomens en van de bestedingen. Daardoor zal ook de vraag naar importen toenemen. Dit kan leiden tot een stijging van de export ontvangsten voor Nederlandse bedrijven die aan Zuid-Europese landen leveren. De totale waarde van de productie / het nationaal product minus de afschrijvingen wordt geheel besteed aan primaire inkomens: de beloningen voor de productiefactoren die zijn ingezet bij diezelfde productie.Het nationaal product is te waarderen tegen de gebruikte productiefactoren (arbeid, natuur, kapitaal en ondernemerschap). De beloning voor de productiefactoren (loon, pacht, interest en winst) is het inkomen van de gezinnen en is dus gelijk aan het nationaal inkomen.De import leidt tot een kleiner nationaal product; deze producten worden in het buitenland gemaakt. Door de invoer is er bij bedrijven in het land dat de producten invoert, minder werk.Financiële instellingen ontvangen spaargeld van gezinnen (S) en lenen geld uit aan bedrijven (I) gezinnen en bedrijven vormen samen de particuliere sector. Het verschil tussen de besparingen (€ 45 miljard) en investeringen (€ 40 miljard) is het particuliere spaarsaldo: € 45 miljard - € 40 miljard = € 5 miljard.Het saldo van de particuliere sector en overheidssector tezamen bepaalt of er voor het hele land een spaaroverschot of spaartekort is. Het nationaal spaarsaldo is gedefinieerd als: (S – I) + (B – O). Volgens bovenstaande gegevens is er sprake van een nationaal spaaroverschot: (€ 45 miljard - € 40 miljard) + (€ 25 miljard - € 15 miljard) = € 10 miljard.Een nationaal spaaroverschot moet gelijk zijn aan het uitvoersaldo. Dit heeft een logisch gevolg voor de nationale spaaroverschotten van verschillende landen. Als er landen zijn met een positief uitvoersaldo (of negatief nationaal spaaroverschot) moeten er ook landen zijn met een negatief uitvoersaldo (of positief nationaal spaaroverschot) Bovenstaand verband komt tot uitdrukking in de derde macro-economische identiteit: (E – M) = (S – I) + (B – O). Zie onderstaand overzicht: ExportImportSaldoGoederenrekening270,8 257,013,8 (overschot)Dienstenrekening70,0 ??Inkomensrekening 16,7 (tekort)Saldo lopende rekening 20,3 (overschot)Het saldo van de goederenrekening + het saldo van de dienstenrekening + het saldo rekening primaire en secundaire inkomens = saldo lopende rekening: 13,8 + saldo dienstenrekening - 16,7 = 20,3. Het saldo van de dienstenrekening is dan een overschot van 23,2 miljard.Hieruit volgt dat de import van diensten is export diensten – saldo dienstenrekening = 70 – 23,2 = 46,8 miljard.Het saldo op de lopende rekening is 20,3. Het saldo op de kapitaalrekening is kapitaalexport (1.158,8) – kapitaalimport (1.149,2) = een tekort op de kapitaalrekening (9,6) van. De buitenlandse valutareserve neemt toe met 20,3 – 9,6 = 10,7 miljard.Let op: als de kapitaalexport groter is dan de kapitaalimport, stroomt per saldo kapitaal het land uit. Aangezien het saldo op de lopende rekening positief is en groter dan het negatieve saldo op de kapitaalrekening, zal de buitenlandse valutareserve toenemen.Uitgaven op de kapitaalrekening kunnen op termijn tot hogere inkomsten op de lopende rekening leiden. Beleggingen in het buitenland zijn uitgaven op de kapitaalrekening. Deze beleggingen gaan rente of winst (dividend) opleveren. Deze stromen terug en worden geboekt op de primaire-inkomensrekening (inkomsten). De primaire inkomensrekening is een onderdeel van de lopende rekening.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.