Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: macro-economische productiefunctie, meeropbrengsten, factorproductiviteit, macro-economische sectorindeling, nominaal bbp, reëel bbp, economisch structuurbeleid, arbeidsaanbod, wig, vergrijzing, arbeidsparticipatie, aanbod van kapitaal, kapitaal-arbeid verhouding, scholing, innovaties, instituties, protectie en infant industry argument.
Toets Economie
Praktische Economie MAX 2021 M7 Economische groei
Online maken
Toets afdrukken
De productiefactor ondernemerschap wordt beïnvloed door:innovatie;de kwaliteit van de ingezette arbeid;de kwaliteit van het ingezette kapitaal.Een uitbreiding van de productiefactoren kapitaal (K) en arbeid (L) leidt tot een minder dan evenredige toename van de productie.In de praktijk is er altijd sprake van afnemende meeropbrengsten, omdat de productie in een land niet tot in het oneindige kan toenemen. Het economisch structuurbeleid van de overheid is gericht op verhoging van de factorproductiviteit.Regels/instituties die zorgen voor soepel lopende economie met veel ruil en een hoge factorproductiviteit:Fabrieksgarantie. Wanneer een verkoper van een product een garantie geeft op de kwaliteit van het product, betekent dit dat hij ervoor instaat dat het product voldoet aan de beloofde eisen. Zo niet, kan het de nodige juridische gevolgen hebben.Het rechtssysteem. Als het rechtssysteem faalt, wordt er minder geruild. Mensen vinden het risico te groot, omdat ze nergens terecht kunnen om hun recht te halen mocht het misgaan.Het onderwijssysteem. De manier waarop in Nederland het onderwijs is georganiseerd, is erop gericht zoveel mogelijk mensen zo hoog mogelijk opgeleid te krijgen. Dit is goed voor de factorproductiviteit.Nationale ombudsman. Hier kunnen consumenten terecht met hun klachten over het functioneren van de overheid.Voorbeelden van structuurbeleid die de factorproductiviteit verhogen:Verminderen van corruptie. Door corruptie te verminderen neemt de onzekerheid af en stimuleert de factorproductiviteit.Internationale vrijhandel. Als landen onderling geen tarieven opleggen, wordt de internationale handel gestimuleerd en daarmee de waarde die ieder land creëert.Internationale betrekkingen. Goede internationale betrekkingen kunnen ook de internationale handel stimuleren. Het lidmaatschap van internationale organisaties zoals de Verenigde Naties en de Europese Unie en internationale instituties zoals de Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds geeft politieke rust en stabiliteit. Door de pensioengerechtigde leeftijd te koppelen aan de levensverwachting stijgt de pensioengerechtigde leeftijd met de hogere levensverwachting. Mensen gaan later met pensioen. Dit leidt tot een minder groot beroep op de overheidsuitgaven.Arbeid kan flexibeler worden ingezet door:werk thuis te doen in plaats van op een werkplek buitenshuis;werken in deeltijd;arbeidstijden af te stemmen op de wensen, waar een betere balans tussen werk en privé ontstaat.Een verhoging van flexibele arbeid kan zorgen voor een groter arbeidsaanbod en daarmee een hogere participatiegraad (het percentage van de beroepsbevolking dat betaalde arbeid verricht).De wig is het verschil tussen loonkosten (brutoloon en de premies die de werkgever moet betalen) en het nettoloon.Bij een hogere wig ontvangen werknemers een lager nettoloon bij dezelfde loonkosten. Hoe hoger de wig, des te minder iemand geneigd is om vrije tijd te ruilen voor werk, hoe kleiner het arbeidsaanbod en daarmee de participatiegraad (het percentage van de beroepsbevolking dat betaalde arbeid verricht). De nominale groei van het bruto binnenlands product tussen 2015 en 2020 in procenten is (€ 264 miljard - € 240 miljard) / € 240 miljard x 100% = 10%.Het indexcijfer van de reële groei in 2020 is:Indexcijfer nominale groei / prijsindexcijfer x 100 =110 / 106 x 100 = 103,8. De reële groei van het bruto binnenlands product tussen 2015 en 2020 in procenten is 103,8 – 100 = 3,8%.Het indexcijfer van de reële groei per hoofd van de bevolking in 2020 is:indexcijfer reële groei / indexcijfer bevolking x 100 =103,8 / 102 x 100% = 101,8. De reële groei van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking tussen 2015 en 2020 in procenten is 101,8 – 100 = 1,8%. Importheffingen kunnen de vraag naar import beperken, omdat bij verhoging van importheffingen de prijs van geïmporteerde goederen duurder wordt (ten opzichte van binnenlandse substituten). Daardoor zal de vraag naar importen afnemen.Beperking van de import geeft binnenlandse bedrijven in het ontwikkelingsland de kans om na verloop van tijd beter te kunnen concurreren op de wereldmarkt, omdat beperking van importen tot stijging van het prijsniveau in het ontwikkelingsland van de betreffende producten leidt. Binnenlandse producenten van deze of vergelijkbare producten kunnen als gevolg van schaalvergroting de gemiddelde kosten na verloop van tijd zien dalen (en zij kunnen dan beter concurreren op de wereldmarkt)Of:beperking van importen tot stijging van het prijsniveau in het ontwikkelingsland van de betreffende producten leidt. Binnenlandse producenten van deze of vergelijkbare producten kunnen nu middelen vrijmaken om te investeren in innovaties en zodoende goedkoper te produceren. (Dit versterkt hun concurrentiepositie op de wereldmarkt. De tertiaire sector is in vergelijking met de quartaire sector relatief kapitaalintensief. Voor de tertiaire sector is het werkgelegenheidsaandeel kleiner dan het aandeel in de bruto toegevoegde waarde, terwijl voor de quartaire sector het werkgelegenheidsaandeel juist veel groter is dan het aandeel in de toegevoegde waarde.Toenemende concurrentie tussen bedrijven in de tertiaire sector kan leiden tot een toename van de gemiddelde arbeidsproductiviteit in deze sector, omdat de minst-efficiënte bedrijven het eerst failliet gaan bij een concurrentieslag bij een afzwakkende productiegroei, waardoor de meest-efficiënte bedrijven met een hogere arbeidsproductiviteit overblijven.Voorbeelden van een juist antwoord zijn:De dienstverlening is plaatsgebonden, wat het noodzakelijk maakt vestigingen in het buitenland te openen als bedrijven uit de tertiaire sector daar diensten willen afzetten.De sterke klantgerichtheid maakt het noodzakelijk vestigingen in het buitenland te openen als bedrijven uit de tertiaire sector daar diensten willen afzetten.De gemiddelde arbeidsproductiviteit is het aandeel in de bruto toegevoegde waarde / aandeel in de werkgelegenheid = (0,48 x € 588 mld) / (0,46 x 8.277.000) = € 74.128,94. Het bruto binnenlands product kan stijgen door een stijging van de arbeidsduur en/of door een stijging van de arbeidsproductiviteit. De optelling van de bijdrage van de arbeidsduur en de bijdrage van de arbeidsproductiviteit is de verandering van het bbp.Indexcijfer nominale bbp / prijsindexcijfer x 100 = Indexcijfer reële groei bbp.Dus: Indexcijfer nominale bbp / 442* x 100 = 746.Hieruit volgt dat het indexcijfer van het nominale bbp is 746 / 100 x 442 = 3.297 (afgerond).De nominale groei tussen 1952 en 2015 in procenten is 3.297 – 100 = 3.197.*Let op: de inflatie over de periode 1952-2015 is nog geen indexcijfer. Het prijsindexcijfer van 2015 is 342 + 100 = 442. In de bron zijn uitsluitend aanbodfactoren weergegeven.Opmerking: bij het vak economie wordt onderscheid gemaakt tussen de conjunctuur en de structuur van de economie. De conjunctuur heeft te maken met de vraagzijde van de economie, dus de effectieve vraag (vraag van consumenten, producenten, overheid en buitenland) of de bestedingen. De structuur heeft te maken met de aanbodzijde van de economie, dus met productiecapaciteit (en factoren die de omvang daarvan beïnvloeden), concurrentiepositie en arbeidsproductiviteit (zolang het maar niet met “de vraag” heeft te maken).Pijl a: positief verband. Onderwijs verhoogt het niveau van kennis en vaardigheden waardoor de waarde van het menselijk kapitaal stijgt.Pijl b: positief verband. Een hogere waarde van menselijk kapitaal stimuleert de vernieuwing van het productieproces.Pijl c: positief verband. De vernieuwing van het productieproces zorgt voor een hogere kwaliteit van het ingezette kapitaal, zodat de arbeidsproductiviteit stijgt.Pijl d: positief verband. Een hogere arbeidsproductiviteit in combinatie met een gelijke inzet van arbeid levert een hogere productie.Let op: Een positief verband betekent: als iets omhoog gaat, gaat iets anders ook omhoog. Of als iets omlaag gaat, gaat iets anders ook omlaag. Een negatief verband daarentegen betekent: als iets omhoog gaat gaat iets anders omlaag. Of als iets omlaag gaat, gaat iets anders omhoog, dus het is tegenovergesteld aan elkaar.Als de overheid besluit om de allocatie van productiefactoren in hogere mate door de markt te laten plaatsvinden, leidt dit tot een toename van de concurrentie, waardoor ondernemers efficiënter gaan werken en /of gestimuleerd worden te investeren.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.