Praktische Economie MAX 2021 M4 Heden, verleden en toekomst
- Hoofdstuk 3 - Ondernemingen in de tijd
oefentoetsen & antwoorden
MAX
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: investeringen, verdiencapaciteit van de onderneming, aandeelhouders, dividend, onderzoek & ontwikkeling, productinnovatie, procesinnovatie, patent, voorraadgrootheden, stroomgrootheden, de balans, dubbel boekhouden, solvabiliteit, liquiditeit, de resultatenrekening en afschrijvingen.
Toets Economie
Praktische Economie MAX 2021 M4 Heden, verleden en toekomst
Online maken
Toets afdrukken
Bij een productinnovatie wordt er een nieuw product ontwikkeld. Meestal is een nieuw product een andere versie van een bestaand product (productdifferentiatie). Bij een procesinnovatie wordt een nieuwe productietechniek ontwikkeld. Met de nieuwe productietechniek kan met de inzet van minder productiefactoren dezelfde productie worden voortgebracht.Drie typen onzekerheid bij investeren in innovatie zijn:Onderzoeks-onzekerheid. Van tevoren weet niemand wanneer dat een goed idee zal aanslaan. Het is veel proberen. Regelmatig worden onderzoekslijnen afgebroken omdat ze tot niets leiden. Het is ook onzeker of en wanneer een investering in onderzoek & ontwikkeling een innovatie oplevert.Marktonzekerheid. Als de investering in onderzoek & ontwikkeling een nieuw product of een verbeterd productieproces oplevert, dan is het nog maar afwachten of consumenten geïnteresseerd zijn in het nieuwe product.Concurrentie-onzekerheid. Het kan gebeuren dat een innovatie wel succesvol is, maar te laat op de markt wordt gebracht. Een concurrent is eerder met een vergelijkbare innovatie gekomen.Een patent geeft de patenthouder het recht om gedurende een bepaalde periode als enige het product te produceren waar het patent betrekking op heeft.Het nadeel van een patent is dat er een monopolie ontstaat: de onderneming met het patent. Een monopolie beperkt de doelmatigheid van de markt. De oplossing is dat een patent een tijdelijke bescherming biedt. Meestal is dat 25 jaar. Na afloop van deze termijn staat het iedereen vrij om de kennis die besloten ligt in het patent vrij te gebruiken. In de onderste grafiek staan op de horizontale as het aantal producten. In de bovenste grafiek is af te lezen bij hoeveel arbeidsuren de producten worden geproduceerd voor en na procesinnovatie, namelijk 150 producten worden in 20 arbeidsuren geproduceerd voor procesinnovatie en 350 producten worden in 20 arbeidsuren geproduceerd na procesinnovatie Als de arbeidsuren worden vermenigvuldigd met het uurloon, heb je de totale variabele kosten; € 20 x 20 uur = € 400. Dit is het eerste punt op de verticale as van de onderste grafiek.Nu het tweede punt: 600 producten worden in 40 arbeidsuren geproduceerd voor procesinnovatie en 1.400 producten worden in 40 arbeidsuren geproduceerd na procesinnovatie. Als de arbeidsuren worden vermenigvuldigd met het uurloon, heb je de totale variabele kosten; € 20 x 40 uur = € 800. Dit is het tweede punt op de verticale as van de onderste grafiek. Zie ook onderstaande afbeelding. Als autohandelaar Zwartjes een auto met winst verkoopt, is er geen sprake van incidentele baten, want auto’s verkopen is zijn handel.Als autohandelaar Zwartjes zijn bedrijfsauto met winst verkoopt, is er wel sprake van incidentele baten. Het is nu zijn eigen bedrijfsauto.Liquiditeit zegt iets over de mate waarin een onderneming in staat is om aan de kortlopende verplichtingen te voldoen. Kortlopende verplichtingen zijn kort vreemd vermogen, dat zijn schulden die binnen een jaar moeten worden afgelost. Daarvoor gebruikt de onderneming geld waarover direct beschikt kan worden (liquide middelen) en/of op korte termijn over kan worden beschikt (vlottende activa).Solvabiliteit zegt iets over de mate waarin een onderneming in staat is om alle schulden te betalen. Dus niet alleen kort vreemd vermogen, maar ook lang vreemd vermogen. Daarvoor gebruikt de onderneming het eigen vermogen.Dubbel boekhouden houdt in dat elke transactie tweemaal in de boekhouding wordt verwerkt. Voorbeelden:Zwartjes verkoopt en auto op rekening. Het bedrag waarvoor de auto is verkocht wordt op de balans van de voorraad auto’s (debet) afgehaald en bij debiteuren (debet) opgeteld.Zwartjes ontvangt een vordering van een debiteur op zijn bankrekening. Het bedrag wordt in mindering gebracht bij debiteuren (debet) en wordt bij zijn bankrekening (debet) opgeteld.Van zijn leverancier ontvangt Zwartjes tien auto’s die hij over een maand aan zijn leverancier gaat betalen. De voorraad auto’s (debet) neemt toe en crediteuren (credit) wordt met hetzelfde bedrag verhoogd.Let op: in het voorbeeld moet de balans in evenwicht blijven. Als er aan de ene kant een bedrag in mindering wordt gebracht, moet er aan de andere kant hetzelfde bedrag afgaan.Als er aan de ene kant een bedrag wordt opgeteld, moet er aan de andere kant hetzelfde bedrag bijkomen.Of:Als er aan de ene kant een bedrag in mindering wordt gebracht, moet er aan dezelfde kant bij een andere balanspost hetzelfde bedrag bijkomen.Als er aan de ene kant een bedrag wordt opgeteld, moet er aan dezelfde kant bij een andere balanspost hetzelfde bedrag in mindering gebracht worden. Leningen voor investeringen zijn een voorraadgrootheid, want leningen zijn grootheden waarvan de waarde op een bepaald moment wordt bepaald. Leningen komen voor op de balans (overzicht van voorraadgrootheden op een bepaald moment) van een bedrijf. Rente is de prijs van geld en is daarmee grotendeels bepalend voor de kosten van investeren. Bij een lagere rente zijn er meer investeringsprojecten waarvan de opbrengsten hoger zijn dan de kosten. Dit betekent dat bij een lagere rente meer investeringen rendabel zijn en is er dus een grotere vraag naar vaste kapitaalgoederen dan bij een hogere rente.Opmerking: een antwoord als: “bij een hogere rente zijn meer investeringen rendabel en is er minder vraag naar vaste kapitaalgoederen dan bij een lagere rente”, is ook goed.Als de verdiencapaciteit van investeringen toeneemt, gaat de constante omhoog. Bij een hogere verdiencapaciteit worden investeringen bij ieder renteniveau aantrekkelijker. De investeringsvraaglijn verschuift daardoor naar rechts.qvi = –15i + 60 hoort bij gebouwen. De vraag naar kapitaalgoederen is bij deze vergelijking sterk afhankelijk van de rente (richtingscoëfficiënt = –15). Dit zal met name het geval zijn bij investeringen waarbij het lang duurt voordat deze investeringen zijn terugverdiend. Bij een hogere rente zullen die investeringsprojecten dan al gauw afvallen.qvi = –5i + 60 hoort bij de computers. De vraag naar kapitaalgoederen is bij deze vergelijking minder sterk afhankelijk van de rente (richtingscoëfficiënt = –5). Een stijging van de rente zal een niet zo groot effect hebben op de investeringen, omdat deze investeringen sneller worden terugverdiend.Let op: de keuze moet twee keer worden toegelicht, voor gebouwen en voor computers.Als de winst gebruikt wordt voor investeringen in plaats van de winst uit te keren, krijgen aandeelhouders weinig rendement op hun aandelen en zullen ze hun aandelen willen verkopen. Hierdoor zal de koers van de aandelen dalen. Bij de uitgifte van nieuwe aandelen krijgt het bedrijf weinig geld binnen.Let op: de laatste zin is belangrijk voor een goed antwoord. Op zich zal een bedrijf geen last hebben van dalende koersen (het geld is toch al binnen), behalve als er nieuwe aandelen worden uitgegeven die tegen een lagere koers worden verkocht. De berekening van de reactielijnen van aanbieder 1 en aanbieder 2 gaan op dezelfde manier. Wij gaan uit van aanbieder 1:De totale vraag (-p + 600) minus de vraag van aanbieder 2 is wat er overblijft voor aanbieder 1, dus:q1 = q – q2Voor q wordt de totale vraag (-p + 600) ingevuld.q1 = –p + 600 – q2 of als q1 en -p wordt omgedraaid:p = –q1 –q2 + 600De TO van aanbieder 1:TO1 = p × q1Op de plaats van “p” wordt ingevuld “-q1 –q2 + 600”, dus:TO1 = (-q1 –q2 + 600) × q1Haakjes wegwerken:TO1 = -q12 -q2 x q1 + 600q1De afgeleide van de TO1 is de MO1MO1 = TOV1’ = – 2q1 – q2 + 600De afgeleide van TK is MKTK = 0,5q2 + 60q + 100MK = q + 60 (Dit is de MK van aanbieder 1, dus MK = q1 + 60)Bij winstmaximalisatie geldt MO = MK-2q1 – q2 + 600 = q1 + 60.Hieruit volgt de reactielijn van aanbieder 1:-2q1 -q1 = q2 – 600 + 60-3q1 = q2 - 540De reactielijn van de aanbieder 1 is:q1 = -1/3q2 + 180.Op dezelfde manier wordt de reactielijn van aanbieder 2 afgeleid:q2 = -1/3q1 + 180De reactielijn van aanbieder 1 is q1 = –1/3q2 + 180.Invullen van de reactielijn van aanbieder 2 in de reactielijn van aanbieder 1 geeft:q1 = –1/3(–1/3q1 + 180) + 180Eerst de haakjes wegwerken:q1 = 0,111q1 - 60 + 180q1 – 0,111q1 = 1200,888q1 = 120q1 = 135Hieruit volgt:q2 = –1/3q1 + 180q2 = –1/3 x 135 + 180 = 135Het totale aanbod is q = q1 + q2 = 270q invullen in de aanbodfunctie geeft een prijs van p = -270 + 600 = 330.Het consumentensurplus = (€ 600 – € 330) × 270 × 0,5 = € 36.450.Beide aanbieders maken dezelfde winst. De winst van een aanbieder is TO – TK = (€ 330 × 135) – (0,5 × 1352 + 60 x 135) – 100 = € 27.237,50.Het producentensurplus = winst aanbieder 1 + winst aanbieder 2 + vaste kosten aanbieder 1 en 2 = € 54.675.Het totale surplus = € 36.450 + € 54.675 = € 91.125.Voor aanbieder 1 verandert er niets; zijn reactielijn blijft q1 = -1/3q2 + 180.Voor aanbieder 2 verandert de MO niet, de MK verandert wel:De afgeleide van TK is MK.TK = 0,5q2 + 30q + 100MK = q + 30 (Dit is de MK van aanbieder 2, dus MK = q2 + 30)Bij winstmaximalisatie geldt MO = MK-2q2 – q1 + 600 = q2 + 30-2q2 -q2 = q1 - 600 + 30-3q2 = q1 – 570De reactielijn van aanbieder 2 is:q2 = -1/3q1 + 190
De reactielijn van aanbieder 1 is q1 = –1/3q2 + 180.Invullen van de reactielijn van aanbieder 2 in de reactielijn van aanbieder 1 geeft:q1 = –1/3(–1/3q1 + 190) + 180q1 = 0,111q1 - 63 1/3 + 180q1 – 0,111q1 = 116 ⅔0,888q1 = 116 ⅔q1 = 131,25Hieruit volgt:q2 = –1/3q1 + 190q2 = –1/3 x 131,25 + 190 = 146,25Het totale aanbod is q = q1 + q2 = 277,50q invullen in de aanbodfunctie geeft een prijs van p = - 277,50 + 600 = 322,50.Het consumentensurplus = (€ 600 – € 322,50) × 277,50 × 0,5 = € 38.503,125.Winst aanbieder 1: TO – TK = (€ 322,50 x 131,25) - (0,5 × 131,252 + 60 x 131,25) – 100 = € 25.739,84.Winst aanbieder 2: TO – TK = (€ 322,50 x 146,25) - (0,5 × 146,252 + 30 x 146,25) – 100 = € 31.983,59.Het producentensurplus = winst aanbieder 1 + winst aanbieder 2 + vaste kosten aanbieder 1 en 2 = € 57.923,43.Het totale surplus = € 38.503,125 + € 57.923,43 = € 96.426,56.Het maximale bedrag dat aanbieder 1 aan aanbieder 2 wil geven om aanbieder 2 af te laten zien van de innovatie, is het verschil in winst van aanbieder 1 voor en na innovatie: € € 27.237,50 – € 25.739,84 = € 1.497,66.Nee, aanbieder 2 zal het bedrag niet accepteren. De winsttoename voor aanbieder 2 door innovatie (€ 31.983,59 - 27.237,50 = € 4.746,09) is groter dan het geboden bedrag (€ 1.497,66). De balans per 1 november 2022: Balans per 1 november 2022Vaste activa Eigen vermogen Winkelpand€ 300.000Eigen ingebracht geld€ 155.000Bedrijfswagen€ 19.200 Inventaris€43.750 Vlottende activa Lang vreemd vermogen Voorraad€ 40.000Hypothecaire lening€ 240.000Debiteuren€ 30.000 Liquide middelen Kort vreemd vermogen ABN-AMRO€ 4.500Rekening courant krediet€ 32.500Kas€ 50Crediteuren€ 10.000 € 437.500 € 437.500Berekening rekening courant: krediet € 437.000 - € 155.000 - € 240.000 - € 10.000Berekening crediteuren: € 40.000 / 4 = € 10.000.De solvabiliteit is het eigen vermogen / vreemd vermogen x 100%.€ 155.000 / (€ 240.000 + € 32.500 + € 10.000) x 100% = 54,87%.De liquiditeit isvlottende activa + liquide middelen / kortlopende schulden x 100%.(€ 40.000 + € 30.000 + € 4.500 + € 50) / (€ 32.500 + € 10.000) x 100% = 177,41%.De winst en verliesrekening maand november:Debet (kosten) Credit (opbrengsten)Rentekosten rek. courant€ 140Omzet€ 5.000Rentekosten hyp. lening€ 1.000Renteopbrengst€ 25Afschrijving inventaris€ 625 Afschrijving bedrijfswagen€ 200 Loonkosten€ 950 Overige kosten€ 200 Resultaat€ 1.910 Totaal€ 5.025Totaal€ 5.025Berekening afschrijving inventaris: 15% van € 50.000 / 12Berekening afschrijving bedrijfswagen: 10% van € 24.000 / 12
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.