Praktische Economie MAX 2021 M4 Heden, verleden en toekomst
- Hoofdstuk 4 - Overheid in de tijd
oefentoetsen & antwoorden
MAX
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: collectieve goederen, staatsobligatie, intergenerationele ruil, marktfalen, positief externe effecten, investeren in menselijk kapitaal, structurele uitgaven, incidentele uitgaven, begrotingssaldo, financieringstekort/overschot, staatsschuld, uitgestelde belasting, stabiliteits- en groeipact, gespreide belasting, pensioen, AOW, pensioengerechtigde leeftijd, omslagstelsel, kapitaaldekkingsstelsel, waardevast en welvaartsvast.
Toets Economie
Praktische Economie MAX 2021 M4 Heden, verleden en toekomst
Online maken
Toets afdrukken
De houder van een staatsobligatie ontvangt jaarlijks een vaste rente en krijgt na de looptijd altijd het nominale bedrag van de staatsobligatie terugbetaald.Als de rente op de vermogensmarkt stijgt zal de koerswaarde van een eerder uitgegeven staatsobligatie dalen, omdat nieuwe staatsobligaties tegen een hogere rente worden uitgegeven. De eerder uitgegeven staatsobligaties zijn daarom minder aantrekkelijk voor beleggers waardoor de vraag naar deze obligaties afneemt en de koers daalt.De overheid leent nu geld voor het bekostigen van collectieve goederen en doet dus een investering waarvoor het benodigde geld pas later in de vorm van belastingen wordt ontvangen.Hoe groter de te betalen rente op de staatsschuld , hoe minder geld er overblijft voor andere posten op de rijksbegroting. De markt op onderwijs faalt, omdat de prijs (komt tot stand door vraag en aanbod) hoger is dan wat maatschappelijk wenselijk is. Na de leerplicht moet iedereen die meer onderwijs wil genieten zelf betalen, daarom doet niet iedereen dat. Het gevolg daarvan is dat er minder mensen zijn die hoger opgeleid zijn en er dus ook minder positieve externe effecten zijn.Mensen die geen extra onderwijs hebben genoten worden productiever door een collega die wel extra onderwijs heeft genoten omdat hij nuttige tips geeft en de werkplaats efficiënter inricht. Als de anderen productiever zijn gaan worden, wordt jij zelf ook productiever en zal je looninkomen dus stijgen.De overheid betaalt het onderwijs van de jongeren met belastingen die zijn betaald door de huidige beroepsbevolking. Deze investering in menselijk kapitaal wordt later terugverdiend doordat de nieuwe beroepsbevolking die goed opgeleid is goede dingen kan doen voor de maatschappij, bijvoorbeeld goede dokters en architecten. In 2011 heeft de overheid een tekort van € 29 miljard. Dit tekort moet worden geleend en hierdoor zou de staatsschuld met € 29 miljard moeten groeien. De staatsschuld is echter gegroeid met € 401 miljard (staatsschuld 2011) – € 379 miljard (staatsschuld 2010) is € 22 miljard. Er is dus € 29 miljard - € 22 miljard = € 7 miljard afgelost.Een overheidstekort kan gezien worden als uitgestelde belastingheffing, omdat Het tekort leidt tot een toename van de overheidsschuld die verplichtingen (rentelasten en aflossing) veroorzaakt,welke uiteindelijk met toekomstige belastingontvangsten betaald moeten worden.Let op: beide deel-antwoorden moeten worden genoemd voor een volledig antwoord.Overheidstekort:Het overheidstekort is 2,2% van het bbp, dus voldoet aan de eis van ≤ 3%.Overheidsschuld:bbp = € 14 mld / 0,022 = € 636 miljard (mag worden afgerond op hele miljarden)overheidsschuld = € 456 mld / € 636 miljard x 100% = 71,7%overheidsschuld: 71,7% van het bbp, dus voldoet niet aan de eis van ≤ 60%Let op: het vermelden van de conclusie is belangrijk voor een volledig antwoord. De formule van de grijze druk is: aantal 65-plussers / aantal 20 - 64 jarigen x 100%. Dus 2 miljoen / 8 miljoen x 100% = 25%Het AOW- premiepercentage wordt berekend door de AOW-uitkeringen in een jaar te delen door het inkomen van de belastingplichtigen van 20 – 64 jarigen in een jaar. Het bedrag aan uitkeringen die moeten worden betaald is 2 miljoen x € 10.000 = € 20 miljard. Het inkomen van de belastingplichtigen van 20 – 64 jaar is 8 miljoen x 60% x € 40.000 = € 192 miljard. Het AOW-premiepercentage is € 20 miljard / € 192 miljard x 100% = 10,4%.De lonen van de 20 – 64 jarigen wordt verhoogd met 5%. De lonen worden in 2024 € 40.000 x 1,05 = € 42.000. De AOW-uitkeringen zijn waardevast. Dit betekent dat de AOW-uitkeringen meestijgen met de inflatie. De AOW-uitkeringen worden in 2024 € 10.000 x 1,04 = € 10.400.Het bedrag aan uitkeringen die moeten worden betaald is 2,1 miljoen x € 10.400 = € 21,84 miljard. Het inkomen van de belastingplichtigen van 20 – 64 jaar is 8,2 miljoen x 60% x € 42.000 = € 206,640 miljard. Het AOW-premiepercentage is € 21,84 miljard / € 206,640 miljard x 100% = 10,6%. Het marktevenwicht voor belasting is bij een hoeveelheid van 4,5 miljard en een prijs van € 3.Het bijbehorende consumentensurplus is (€ 12 - € 3) x 4,5 miljard x 0,5 = € 20,25 miljard,het producentensurplus is (€ 3 - € 1) x 4,5 miljard x 0,5 = € 4,5 miljard enhet totale surplus is € 20,25 miljard + € 4,5 miljard = € 24,75 miljard.Het marktevenwicht na belasting is bij een hoeveelheid van 3,5 miljard en een prijs van € 5.Het bijbehorende consumentensurplus is (€ 12 - € 5) x 3,5 miljard x 0,5 = € 12,25 miljard,het producentensurplus is (€ 5 - € 3,5) x 3,5 miljard x 0,5 = € 2,625 miljard,de belastingopbrengst € 2 x 3,5 miljard = € 7 miljoen enhet totale surplus is € 12,25 miljard + € 2,625 miljard + € 7 miljard = € 21,875 miljard.Het verlies aan totaal surplus door invoeren van de producentenbelasting is € 24,75 miljard - € 21,875 miljard = € 2,875 miljard.De oorspronkelijke aanbodlijn sneed de verticale as bij € 1. De belasting van € 1,25 moet je hier bij optellen en daarom zal de aanbodlijn de verticale as nu snijden bij een prijs van € 2,25. Het marktevenwicht bij een belasting van 1,25 is bij een hoeveelheid van 4 miljard en een prijs van € 4.Opmerking: je mag er iets naast zitten in verband met leesverschillen.Het bijbehorende consumentensurplus is (€ 12 - € 4) x 4 miljard x 0,5 = € 16 miljard,het productensurplus is (€ 4 - € 2,25) x 4 miljard x 0,5 = € 3,5 miljard,de belastingopbrengst is € 1,25 x 4 miljard = € 5 miljard enhet totale surplus is € 16 miljard + € 3,5 miljard + € 5 miljard = € 24,5 miljard.In het eerste jaar ontstaat er een financieringstekort van € 7 miljard – € 5 miljard = € 2 miljard. Hierover moet € 2 miljard × 0,05 = € 0,1 miljard rente worden betaald.Het consumentensurplus, het productentensurplus en de belastingopbrengst zijn in het tweede jaar gelijk aan het eerste jaar.Het totale surplus in het tweede jaar is € 16 miljard + € 3,5 miljard + € 5 miljard – 0,1 miljard = € 24,4 miljard.Het totale surplus bij een jaar geen belasting en een jaar € 2,50 belasting is € 24,75 miljard (antwoord op b) + € 21,875 miljard (antwoord op d) = € 46,625.Het totale surplus bij twee jaar € 1,25 aan producentenbelasting = € 24,5 miljard (antwoord op g) + € 24,4 miljard (antwoord op h) = € 48,9 miljardVerschil = € 2,275 miljard.Andere berekening:Het verlies aan surplus bij een jaar geen belasting en een jaar € 2,50 producentenbelasting is € 2,875 miljard (antwoord op e).Het verlies aan surplus bij bij twee jaar € 1,25 aan producentenbelasting is (2 x € 24,75) - € 24,5 miljard - € 24,4 miljard = € 0,6 miljard.Verschil = € 2,275 miljard. De toename van de uitgaven aan AOW tussen 31 december 2007 en 31 december 2009 is 100 × 1,05 × 1,045 = 109,725, dus 9,7%.Opmerking: je mag er iets naast zitten in verband met leesverschillen.De AOW-uitkering is welvaartsvast. Waarschijnlijk steeg het loonpeil in het ene jaar harder dan in het andere jaar.Let op: schommelingen in de toename van het aantal personen met een AOW-uitkering is niet goed. De lijn in het diagram die de groei van het aantal personen met een AOW-uitkering aangeeft, groeit geleidelijk).Het eerste halfjaar van 2010 is € 14,9 miljard uitgeven aan AOW-uitgaven. Dit is 3,6% meer dan in dezelfde periode van 2009. Dezelfde periode van 2009 wordt gesteld op 100%. Die € 14,9 miljard is dan 100% + 3,6% = 103,6%. De AOW-uitgaven in het eerste halfjaar van 2009 waren € 14,9 miljard / 103,6 x 100 = € 14,382 miljard.De bijdrage aan AOW wordt uit de algemene middelen gefinancierd volgens het omslagstelsel. In de tekst staat dat “de structurele stijging van de uitgaven vanwege de vergrijzing wordt opgevangen uit de algemene middelen”. Deze algemene middelen komen grotendeels uit belastinginkomsten. Hoe hoger de bijdrage aan de AOW, hoe hoger de belasting die de overheid moet gaan heffen. Een soort omslagstelsel dus.De bijdrage uit algemene middelen aan de AOW-uitgaven behoren tot de structurele uitgaven, want zij komen jaarlijks terug.Een dalende dekkingsgraad betekent dat er niet voldoende middelen zijn om de pensioenuitkeringen aan de oudere generaties op peil te houden, zodat een groter beroep op premiebetaling door jongere generaties nodig is.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.