Praktische Economie MAX 2021 M4 Heden, verleden en toekomst - Hoofdstuk 1 - De prijs van tijd oefentoetsen & antwoorden

De rente die de banken rekenen is voor iedereen hetzelfde.De reporente is het rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de centrale bank. De depositorente is de rente die banken krijgen van de centrale bank over het geld dat banken op een depositorekening bij de centrale bank zetten. De depositorente is altijd lager dan de reporente.Als er meer geld in omloop is (maatschappelijke geldhoeveelheid) zal de vraag naar goederen en diensten toenemen en zullen de prijzen (als het aanbod gelijk blijft of minder stijgt dan de vraag) stijgen.Als de inflatie te hoog wordt kan de ECB de rente verhogen. Bij een hogere rente zullen consumenten en producenten minder lenen en meer sparen. Hierdoor daalt de vraag en vermindert de inflatie. Een voorraadgrootheid is een grootheid die op een bepaald moment wordt vastgelegd (bezittingen, schulden en eigen vermogen). De waarde van een stroomgrootheid wordt over een bepaalde periode bepaald (inkomsten en uitgaven). 1.  Voorraadgrootheid, de lening is een schuld. 2.  Stroomgrootheid, rente is inkomsten 3.  Stroomgrootheid, winst is inkomsten. 4. Voorraadgrootheid, machines is een bezit. 5. Stroomgrootheid, boodschappen zijn uitgaven. 6. Voorraadgrootheid, flessen wijn is en bezit De tijdsvoorkeur van Alex is hoog. Hij wil het product nu kopen en heeft het ervoor over om geld te lenen voor de aankoop van het product.Hoe meer risico-avers iemand is, hoe minder geneigd hij is consumptie uit te stellen. Alex zal dus het zekere voor het onzekere nemen en sneller geneigd zijn om te lenen.De derde factor die de individuele prijs van tijd beïnvloedt is het type product. De individuele prijs van tijd is voor elk product verschillend. Als je dorst hebt wil je snel wat drinken, maar de aankoop van een nieuw kledingstuk kan wel even wachten. (121,4 – 110,4 )/ 110,4) x 100% = 9,96%.De zin: “Dagelijks zijn 300 medewerkers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op pad om van een groot aantal artikelen de prijzen te registreren”.De zin: “ De samenstelling van deze uitgaven is van belang bij het berekenen van de CPI”. Het bestedingsaandeel of wegingsfactor van Recreatie, cultuur en overige is 100 – 25,0 – 44,6 = 30,4.De consumentenprijsindex is (25 x 105,4) + (44,6 x 104) + (30,4 x 103,4) / 100 = 104,2 De stijging in procenten van de CPI tussen 2016 en 2017 is het inflatiepercentage van 2017: (101,7 – 100,3) / 100,3 x 100 = 1,4%De CPI van 2017 + de inflatie van 2018 is de CPI van 2018: 101,7 x 1,017 = 103,4De stijging in procenten van de CPI tussen 2018 en 2019 is het inflatiepercentage van 2019: (106,1 – 103,4) / 103,4 x 100 = 2,6%De CPI van 2019 + de inflatie van 2020 is de CPI van 2020: 106,1 x 1,013 = 107,5De stijging in procenten van de CPI tussen 2020 en 2021 is het inflatiepercentage van 2021: (110,4 – 107,5) / 107,5 x 100 = 2,7%De CPI van 2021 + de inflatie van 2022 is de CPI van 2022: 110,4 x 1,10 = 107,5. De gezondheidsindex in 2005 is gelijk aan de CPI in 2005, omdat:het partiële prijsindexcijfer voor categorie 02 gelijk is aan de totale CPIen het partiële prijsindexcijfer voor categorie 02 niet meetelt in de gezondheidsindex (waardoor het voor de uitkomst van de berekening van het gemiddelde prijsindexcijfer geen verschil maakt of dit cijfer wel of niet wordt meegenomen).Let op: beide deel-antwoorden moeten zijn genoemd voor een volledig antwoord.Bij de gezondheidsindex telt de wegingsfactor en het partiële indexcijfer van categorie 02 niet mee. De rest wel. Berekening: CategorieWeging x partieel prijsindexcijfer01174 x 121,5 = 21.1410364 x 106,5 = 6.81604155 x 137,3 = 21.281,50573 x 113,0 = 8.2490643 x 103,4 = 4.446,207117 x 121,6 = 14.227,20837 x 86,8 = 3.211,609124 x 108,4 = 13.441,6106 x 119,2 = 715,21162 x 123,8 = 7.675,61270 x 121,1 = 8.477CPI126.698,9 / (1000-75) = 118,6Bij de vaststelling van de hoogte van de brutolonen gaat het bedrijf elk jaar uit van een verband met de gezondheidsindex. Werknemers die met de auto of de motor naar het werk reizen, zullen relatief hoge uitgaven hebben aan benzine of diesel. Deze uitgaven zijn tussen 2005 en 2011 meer dan gemiddeld in prijs gestegen, maar worden niet meegenomen in de indexering. Bovendien krijgen de werknemers geen reiskosten vergoeding. Consumenten gaan (bepaalde) aankopen eerder kopen/naar voren halen, wanneer ze een hoge / hogere inflatie in de komende periode verwachten.Consumenten schatten bij een hoge gevoelsinflatie hun koopkracht te laag in en gaan daardoor minder besteden.Let op:  Uit de formulering moet blijken dat het gaat om een beleving / inschatting.(1,118 × 1,13) × 100 = 126,3.Toelichting: het jaar 1978 is het basisjaar, dit jaar stel je op 100. In het jaar 1979 was de inflatie 11,8%. Om de CPI van 1979 uit te rekenen moet de inflatie van dat jaar bij de CPI van 1978 worden opgeteld. De CPI van 1979 is dan 100 x 1,118 = 118,1. Om de CPI van 1980 uit te rekenen moet de inflatie van dat jaar bij de CPI van 1979 worden opgeteld. De CPI van 1980 is dan 111,8 x 1,13 = 126,3.1 - 4 - 3 – 6Toelichting: je begint bij (1) Arabische landen beperken de export van olie naar de VS. De vervolgstap moet dus gaan om het directe gevolg van die hoeveelheid verandering. Het directe gevolg is een tekort. Denkstap (4) en (5) gaan over een tekort. Als Arabische landen de export van olie naar de VS beperken is er een tekort aan aardolie in de VS. De keuze moet op stap (4) vallen.Een tekort heeft invloed op de prijs. Je komt dan bij stap (1) of (2) uit. Als er weinig van iets is (bij een gelijkblijvende vraag), stijgt de prijs. Stap (3) is dus goed.Vanwege de hogere wegingsfactor van olie en brandstoffen in de VS bij de CPI in vergelijking met de PPI, zal de inflatie op basis van de CPI sterker stijgen. Dus is de juiste vervolgstap stap (6).