Onderwerpen: Taxonomie, Prokaryoten en Eukaryoten, Populaties, biotische en abiotische factoren, niche en habitat, voedselketens, accumulatie, symbiose
Examendomein: subdomein D5: interactie in ecosystemen
subdomein B8: regulatie van ecosystemen
subdomein F2: soortvorming
Toets Biologie
Nectar FLEX 4.1
Online maken
Toets afdrukken
Ze gebruiken DNA-onderzoekVoorheen gebruikten ze overeenkomsten in uiterlijke kenmerken en de mogelijkheid om vruchtbare nakomelingen te krijgenToelichting: Uit de vraag blijkt dat uiterlijke kenmerken niet altijd een goede maatstaf zijn voor de indeling van soorten. Daarom zijn biologen overgestapt op DNA-onderzoek. Genen die met constante snelheid veranderen vormen voor biologen de moleculaire klok waarmee ze vaststellen in hoeverre soorten van elkaar verschillen. Hoe groter het aantal mutaties in het gen, hoe minder nauw soorten verwant zijn. Dit proces heet versnippering. Versnippering is het opdelen van het leefgebied van een soort in kleine stukken. Versnippering kan worden voorkomen door het aanleggen van bijvoorbeeld dassentunnels. Door het aanleggen van dassentunnels worden leefgebieden weer met elkaar verbonden. Voorbeelden van biotische factoren: concurrentie met andere planten, vraat door dierenVoorbeelden van abiotische factoren: zoutgehalte, waterpeil, hoeveelheid zonlicht, temperatuur 1) Schimmel en de alg: mutualisme – ze hebben beide voordeel van deze relatie2) Boom en de korstmos: epifytisme – de korstmos groeit op de boomN.B. Commensalisme kan ook worden goedgerekend voor de Boom en de korstmos Dit kan voor een verandering in allelfrequenties hebben gezorgd. Wanneer allelfrequenties veranderen na een epidemie, brand of andere ramp, in dit geval stropen, en individuen en allelen hierdoor sterk zijn afgenomen, wordt dit het flessenhalseffect of bottleneck effect genoemd. a) Ja, ze behoren tot dezelfde klasse. De taxonomie loopt kleinere naar grotere groepen als volgt: organisme, soort, geslacht, familie, orde, klasse, afdeling, rijk, domein.Omdat ze alle drie tot dezelfde orde behoren zitten ze ook in dezelfde klasse. De groep orde is immers kleiner dan de groep klasse. b) Voorbeelden van juiste antwoorden:Nee, deze nakomelingen zijn vaak zelf niet vruchtbaar waardoor ze niet verder kunnen verspreidenNee, op basis van DNA-onderzoek kan bepaald worden dat er toch genoeg verschillen in het DNA aanwezig zijn tussen de twee soorten. a) 200 van de totale hoeveelheid X zijn gemarkeerd. Voor de inschatting nemen we aan dat de verhouding mieren die een stip hebben in de steekproef gelijk is aan de verhoudingen in de gehele populatie: (200/X) = (22/400). Om X te krijgen kan de formule omgeschreven worden tot X = 200/(22/400) = 3 636,36. De totale populatie is dus ongeveer 3636 mieren. b) Hij onderschat de populatiegrootte: Hij markeert voornamelijk mieren die boven de grond voorkomen. Doordat deze mieren veel boven de grond blijven is de kans groot dat hij dezelfde mieren terug vangt, en is de kans dat hij mieren die vooral ondergronds zitten vangt klein. Zijn steekproef is dus een afspiegeling van de populatie mieren die boven de grond komen, en niet van de totale populatie mieren. Rekenvoorbeeld:Stel de onderzoeker markeert 200 mieren van de totale populatie X, en telt een dag later 400 mieren. Als de kans op gemarkeerde mieren tweemaal zo groot is vangt hij tweemaal zoveel mieren. Hierdoor zijn er bijvoorbeeld niet 20 maar 40 gemarkeerd.Bij 20 gemarkeerde mieren is zijn schatting van X: 200/(20/400) = 4000 mierenBij 40 gemarkeerde mieren is zijn schatting van X: 200/(40/400) = 2000 mieren.De schatting is bij 40 gemarkeerde mieren lager, dus onderschat hij de populatie. a) Zeekraal heeft de grootste zouttolerantie. Deze plant kan namelijk bij hogere zoutgehaltes beter overleven dan de lamsoor, ondanks dat zijn overlevingskans bij het optimum lager is.b) Bewering A is juist. De habitat is een plaats waar een organisme voorkomt.Toelichting:Bewering B is onjuist, want mutaties komen voor maar veel mutaties zorgen niet voor veranderingen.Bewering C is onjuist, want de scholekster en de drieteenstrandloper hebben een andere ‘rol’ in het ecosysteem. Bewering D is onjuist, zowel de scholekster als de drieteenstrandloper kunnen op het strand voorkomen. a) Bewering A is onjuist: De dwergvleermuis is een consument van de tweede orde en van de derde orde, maar niet van de vierde orde. Toelichting: Fluitenkruid is een producent, wat de steekmug een consument van de eerste orde maakt. b) Per trofisch niveau treedt er accumulatie op waarbij gifstoffen zich ophopen. De gifstoffen op het graan hebben nog een relatief lage concentratie, maar doordat de muizen die dit graan eten een deel van de gifstoffen opslaan kan een predator hier wel last van krijgen. Ze kunnen in de winter niet voldoende vliegen vangen om te overleven. Deze komen een stuk minder voor in de winter waardoor ze af moeten reizen naar een andere plaats voor hun voedsel. Toelichting:Doordat deze vogels zelf redelijk veel aan verbranding doen kunnen ze hun lichaamstemperatuur wel goed op peil houden, en kunnen ze bij voldoende voedsel wel in koude gebieden voorkomen. Het antwoord moet betrekking hebben op de levensstijl van het pimpernelblauwtje. Voorbeelden van juiste antwoorden:Meer grote pimpernelplanten planten of zaaien in een gebiedOp meer plaatsen waar de grote pimpernelplant voorkomt moerassteekmieren uitzettenNestgelegenheid maken voor de moerassteekmier op plaatsen waar de grote pimpernel voorkomtLet op! De maatregel ‘meer rupsen of vlinders van de grote pimpernel uitzetten’ wordt niet goed gerekend; deze kunnen niet goed overleven in het gebied zonder veranderde omstandigheden. Plaats A: Hier kan zowel zeekraal als lamsoor voorkomen, gezien beide planten bij een laag zoutgehalte kunnen overleven.Plaats B: Hier kan alleen zeekraal overleven, gezien hier het zoutgehalte te hoog is voor lamsoor.Wanneer wordt gezegd dat op plaats A alleen lamsoor kan overleven omdat zeekraal weggeconcurreerd wordt dan wordt dit ook goed gerekend. De helft van de energie uit een muis kan de uil niet verteren. Dit betekent dat hij per muis netto 96/2 = 48 Kj aan energie krijgt. De steenuil heeft 150 KJ per dag nodig. We delen dus 150 door 48: 150/48 = 3,125. Dit betekent dat hij aan ongeveer 3 muizen voldoende heeft. Hoe meer verwant de katachtigen zijn aan elkaar hoe verder naar het uiteinde van de stamboom toe de meest recente gemeenschappelijke voorouder zit: het punt waar de lijnen van elkaar splitsen. Een voorbeeld van een goed antwoord:De soorten die het meest aan elkaar verwant zijn komen het meest dicht bij elkaar te staan op de stamboom. Omdat de luipaard en de leeuw dezelfde geslachtsnaam hebben zijn deze het meest aan elkaar verwant.De huiskat behoort net zoals de luipaard en de leeuw tot de Familie Felidae. De huiskat is dus meer verwant aan de luipaard en de leeuw dan aan de genetkat. Alle vier de katten behoren tot de orde carnivora. De genetkat heeft wel een andere familienaam dan de andere katachtigen dus is weinig verwant aan de andere katachtigen.Let op! Meerdere antwoorden kunnen goed zijn, zolang de leeuw en de luipaard in de stamboom een gemeenschappelijke voorouder hebben. De huiskat moet daarna het meest verwant zijn aan de leeuw en de luipaard. De genetkat moet de minst recente gemeenschappelijke voorouder hebben. a) Nieuw Guinea, omdat dit het grootste en dichtst bij Australië gelegen eiland is. De eilandtheorie voorspelt de grootte van de biodiversiteit van eilanden. Hoe groter het eiland en hoe dichterbij het vasteland, hoe groter de biodiversiteit waarschijnlijk is.b) Op Nieuw-Zeeland. De reden hiervoor is dat Nieuw-Zeeland aanzienlijk groter is dan Nieuw-Caledonië. De eilandtheorie voorspelt de grootte van de biodiversiteit van eilanden, hoe groter het eiland is, hoe groter de biodiversiteit waarschijnlijk is. c) Op Nieuw-Caledonië. De oppervlakte van de eilanden is vrijwel gelijk, hier ligt de variatie in biodiversiteit dus niet aan. Echter ligt Nieuw-Caledonië een stuk dichter bij Australië. De eilandtheorie voorspelt dat de biodiversiteit van een eiland groter is naarmate het dichter bij het vasteland ligt.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.