Toets Economie

Cumulus Economie - Hoofdstuk 2. Welvaart deel II - 2.1 Het bbp en 2.4 Internationale handel oefentoetsen & antwoorden

1e editie

Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: bbp en welvaart, conjunctuur en structuur, negatieve externe effecten, betalingsbalans, protectie, loonkosten, arbeidsproductiviteit en internationale concurrentiepositie. 

Cumulus Economie
Toets Economie
Cumulus Economie
Online maken
Toets afdrukken
Het nominale bbp van landen vergelijken houdt geen rekening met: verschillen in prijsniveau tussen landen (het reëel bbp doet dit wel) verschillen in bevolkingsomvang tussen land (het bbp per hoofd doet dit wel) Negatieve en positieve externe effectende informele sector: zwart werken en vrijwilligerswerk/huishoudelijk werkToegevoegde waarde = Omzet - kosten voor de leveringen van derden (grondstoffen, hulpstoffen, diensten van derden). Toegevoegde waarde overheidsinstelling = het totaalbedrag (ofwel: de som) van de ambtenarensalarissen dat in die instelling verdiend wordt. Effectieve vraag = Consumptie + Investeringen + Overheidsbestedingen + Export - Import ofwel EV = C + I + O + E - M. minder we zelf hoeven te maken in ons land. Dat kost banen. - Beschermen van strategische sectoren: voor zaken als telecom, energie en voedsel wil je niet volledig afhankelijk zijn van het buitenland. - Beschermen van infant industry: een nieuwe industrie in je land de kans geven om te groeien, zonder concurrentie van buitenlandse bedrijven. - Tarifaire protectie: invoerrechten/importheffingen, exportsubsidies of invoerquota. - Non-tarifaire protectie: bureaucratische rompslomp of strenge kwaliteitseisen - Scholing / human capital- specialisatie- diepte-investeringen (meer met machines werken/kapitaalintensiever werken)- arbeidsvreugde Negatieve externe effecten: overschatting Zwart werken: onderschatting Vrijwilligerswerk: onderschatting Toelichting: Negatieve externe effecten zijn slecht voor de welvaart (van anderen), maar zitten niet in het bbp. Als je alleen naar het bbp kijkt, schat je de welvaart dus te hoog in, omdat je de ‘slechte effecten’ mist. Zwart werken klinkt misschien ‘slecht’, maar als je zwart werkt, kun je met dat geld ook weer leuke dingen doen. Dit betekent dus een hogere welvaart. Als dat niet in het bbp zit, dan is het bbp dus een te laag getal voor de echte welvaart. Vrijwilligerswerk is goed voor de welvaart, maar zit dus ook niet in het bbp. Het bbp is dus een te lage inschatting van de echte welvaart.  - Conjuncturele groei: als werknemers beter geschoold zijn, kunnen zij (later) betere banen met hogere lonen krijgen, waardoor ze meer kunnen besteden / consumeren (en de effectieve vraag hoger is). - Structurele groei: als werknemers beter geschoold zijn, kunnen zij meer produceren in een bepaalde tijd/stijgt hun arbeidsproductiviteit. Zo kan met hetzelfde aantal werknemers een hogere productiecapaciteit bereikt worden.  Toelichting: Conjuncturele groei = groei van de effectieve vraag ofwel bestedingen. Dit kernwoord moet in je antwoord terugkomen. De effectieve vraag (EV)  is de optelsom van consumptie, investeringen, overheidsuitgaven en export - import. Als één van die onderdelen stijgt, dan stijgt de EV dus. Structurele groei = groei van de productiecapaciteit (kernwoord!): het maximale aantal producten dat in het land gemaakt kan worden. In dit geval is het dus nodig om de link te leggen tussen de betere scholing van werknemers en deze productiecapaciteit. Een antwoord dat ingaat op ‘korte termijn’ en/of ‘lange termijn’ is niet juist. Conjunctuur vs. structuur draait om effectieve vraag vs. productiecapaciteit.  Er zijn twee mogelijke antwoorden te geven: Door de suikertaks worden (suikerhoudende producten duurder, worden er minder suikers geconsumeerd en) overgewicht en hart- en vaatziekten tegengegaan. Er zijn dan minder maatschappelijke kosten (zoals ziekenhuiskosten) die ten koste gaan van de welvaart van anderen ; of Door de suikertaks worden (suikerhoudende producten duurder. De maatschappelijke kosten (zoals ziekenhuiskosten) worden dan in de prijs van het product verwerkt, waardoor de negatieve effecten intern worden gemaakt. Toelichting:Het begrip ‘negatieve externe effecten’ heeft een definitieve met meerdere kernelementen. Het zijn negatieve gevolgen van productie of consumptie van een product (hier: suikers) voor de welvaart van anderen: er is sprake van maatschappelijke kosten (ziekenhuiskosten waarvoor de maatschappij opdraait) die niet in de prijs van het product zijn verwerkt. Het is daarom belangrijk dat je in je antwoord op die elementen ingaat. Dat kan hier door te beargumenteren dat de maatschappelijke kosten minder worden en er dus minder negatieve gevolgen voor de welvaart van anderen zijn, òf door te beargumenteren dat deze maatschappelijke kosten nu wel in de prijs zitten. Let op! Alleen stellen dat er “minder overgewicht / minder hart- en vaatziekten” komen, is hier niet juist. Overgewicht is geen negatief gevolg voor anderen: de ziekenhuiskosten waarvoor een ander moet meebetalen wel! In land B. De loonkosten per product zijn in land A gestegen sinds 2016, terwijl ze in land B iets zijn gedaald. Hierdoor kunnen bedrijven uit land B hun producten goedkoper verkopen dan bedrijven uit land A.  Toelichting: Het gaat hier om een vergelijking tussen de gegeven voor land A en B, dus benoem voor beide landen wat je kunt afleiden uit de bron. De internationale concurrentiepositie wordt bepaald door de prijs en kwaliteit van de producten uit een land. In dit geval moet dus een koppeling gemaakt worden tussen de loonkosten per product en de prijs van de producten.  Bij diepte-investeringen gaan bedrijven over op een kapitaalintensievere techniek (meer machines per werknemer), waardoor de arbeidsproductiviteit stijgt. Als de procentuele stijging van de arbeidsproductiviteit groter is dan de procentuele verandering van de loonkosten per werknemer, dan dalen de loonkosten per product.  Toelichting: Het is goed om in je antwoord terug te laten komen wat diepte-investeringen zijn: laat je kennis van begrippen uit de leerstof zien! De loonkosten per product hangen af van de loonkosten per werknemer en de arbeidsproductiviteit. Laat daarom beide onderdelen terugkomen in je antwoord, zelfs als er niets over de loonkosten per werknemer bekend is.  Mogelijke uitwerkingen zijn: met behulp van de vuistregel (reële groei = nominale groei - inflatie): Procentuele groei reëel bbp = 48,2% - 40,8% = 7,4% Procentuele groei bevolking = (1.324 - 1.264) / 1.264 x 100% = 4,7% Het reëel bbp is relatief / procentueel sterker gestegen dan de bevolking, dus het reëel bbp per hoofd van de bevolking is gestegen (met ongeveer 7,4 - 4,7 = 2,7% volgens de vuistregel).  met behulp van indexcijfers (indien je dat geleerd hebt): Indexcijfer reëel bbp = 148,2 / 140,8 x 100 = 105,3 Indexcijfer bevolkingsomvang = 1.324 / 1.264 x 100 = 104,7 Het reëel bbp is relatief / procentueel sterker gestegen dan de bevolking, dus het reëel bbp per hoofd van de bevolking is gestegen (met 105,3 / 104,7 x 100 = 100,6 dus met 0,60% om precies te zijn).  Toelichting: Het reëel bbp per hoofd is te berekenen door het nominale bbp te delen door de bevolkingsomvang. Echter, in de bron is het reëel bbp niet gegeven. Daarnaast is alleen de bevolkingsomvang in absolute getallen gegeven, de rest is in indexcijfers. Aan indexcijfers kun je procentuele veranderingen aflezen. Het is dus nodig om hier met procentuele veranderingen (of met indexcijfers) te werken. Het antwoord vind je door de procentuele verandering (of indexcijfer) van het totale reëel bbp te vergelijken met de procentuele verandering (of indexcijfer) van de bevolkingsomvang. Eerst moet de procentuele verandering van het reëel bbp berekend worden, met behulp van de vuistregel: nominale groei - inflatie = reële groei. Omdat de indexcijfers van 2012 op 100 staan, is de procentuele groei ten opzichte van 2012 direct af te lezen: 148,2 t.o.v. 100 betekent 48,2% groei, etc. Vervolgens moet de bevolkingsgroei omgezet worden in een procentuele verandering: (nieuw - oud) / oud x 100%. Mogelijke antwoorden zijn: (100 - 220) / 220 x 100% = -54,5% dus 54,5% goedkoper; of Stel een auto kost zonder invoerheffing € 1.000. Met 120% invoerheffing erbovenop kost de auto 1.000 + 1.200 = € 2.200. Als de invoerheffing dan wordt afgeschaft, gaat de prijs van € 2.200 terug naar € 1.000. (1.000 - 2.200) x 2.200 x 100% = -54,5% dus 54,5% goedkoper. Toelichting: Het lastige is om hier te zien dat de invoerrechten (importheffing) van 120% betekent dat de prijs van een auto 120% hoger wordt dan de originele prijs (100%), en dat dat betekent dat de prijs inclusief heffing dus 220% van de originele prijs is (100%). Bij het afschaffen van de heffing gaat de prijs dus terug van 220% (inclusief heffing) naar de originele 100% (zonder heffing). Het is dus ook mogelijk om zelf een voorbeeld te verzinnen. In het modelantwoord is dit € 1.000, maar elk ander gekozen getal zou tot dezelfde eindconclusie moeten leiden. Het saldo van de goederen- en dienstenrekening = 8 + 25 = + 33 De uitgaven op de goederen- en diensten zijn dan 360 - 33 = 327 (miljard euro).  Toelichting: Het saldo op de lopende rekening van + 8 is de optelsom van het saldo op de goederen- en dienstenrekening en het saldo op de inkomensrekening. Het saldo op de goederen- en dienstenrekening moet dus + 33 zijn, om samen met het saldo van - 25 op de inkomensrekening uit te komen op + 8 voor de gehele lopende rekening. Een saldo van + 33 betekent dat de ontvangsten 33 (miljard euro) hoger zijn dan de uitgaven. De uitgaven zijn dus 33 (miljard euro) minder dan de ontvangsten.  Saldo betalingsbalans = 8 - 12 = - 4. Het is een tekort (van 4 miljard euro).  Toelichting: Het saldo op de betalingsbalans is het saldo van de lopende rekening en de financiële rekening samen. Een negatief saldo betekent dat er een tekort is: de uitgaven aan het buitenland zijn groter dan de ontvangsten uit het buitenland.  Als lonen te sterk stijgen, wordt het produceren van producten te duur en dat zal de internationale concurrentiepositie verslechteren. Bedrijven kunnen dan minder exporteren / verkopen aan het buitenland, waardoor het saldo van de goederen- en dienstenrekening van de betalingsbalans verslechtert.  Toelichting: De stelling van Paolo vraagt om het verband tussen loonstijging en het saldo op de goederen- en dienstenrekening, met gebruik van de icp. Begin na te denken bij het eindpunt: het saldo op de goederen- en dienstenrekening verslechtert als de exportontvangsten dalen en/of de importuitgaven stijgen. Vervolgens bedenk je wat loonstijging en/of icp daarmee te maken heeft: de exportontvangsten dalen als de producten van land X internationaal slechter verkopen (een slechte icp) en dat kan dan weer komen doordat ze te duur zijn.  In 2019, 2020 en 2022. - In 2019 stijgen de loonkosten per werknemer en daalt de arbeidsproductiviteit, waardoor de loonkosten per product gestegen zijn. - In 2020 is de procentuele stijging van de loonkosten per werknemer groter dan de procentuele stijging van de arbeidsproductiviteit. - In 2022 is de procentuele daling van de loonkosten per werknemer minder dan de procentuele daling van de arbeidsproductiviteit.  Toelichting: loonkosten per product = loonkosten per werknemer / arbeidsproductiviteit. Hoe groter de teller (loonkosten per werknemer), des te groter is de uitkomst (loonkosten per product). Hoe groter de noemer (arbeidsproductiviteit), des te kleiner is de uitkomst (loonkosten per product). Per jaar vergelijk je daarom de verandering van de teller met die van de noemer. Als de teller hoger (of minder laag) uitkomt ten opzichte van de noemer, dan stijgt de uitkomst.  Mogelijke uitwerkingen zijn: Met behulp van de vuistregel: (1,2) - (-0,3) = 1,5% Met behulp van indexcijfers: Indexcijfer loonkosten per product = 101,2 / 99,7 x 100 = 101,5 → 1,5% stijging.  Toelichting: loonkosten per product = loonkosten per werknemer / arbeidsproductiviteit. Als drie grootheden zo met elkaar in verband staan, en je weet van 2 van de 3 de procentuele verandering, dan is de verandering van de derde te bepalen met de vuistregel: (procentuele verandering teller) - (procentuele verandering noemer) = (procentuele verandering uitkomst). Hier dus: (procentuele verandering loonkosten per werknemer) - (procentuele verandering arbeidsproductiviteit) = (procentuele verandering loonkosten per product). Let goed op deze haakjes! Hier wordt het dus - (-0,3) oftwel +0,3. Min min wordt plus. Maar het belangrijkste van alles: check of het antwoord logisch is. Hier gaan werknemers 1,2% meer loon kosten, maar 0,3% minder producten maken. De loonkosten per product moeten dan wel 1,5% hoger liggen. 

Deze toets bestellen?

Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
  • Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.
  • Je kunt maandelijks opzeggen.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
3 maanden ToetsMij
€ 12,99
€ 10,99/mnd
  • Voordelig en flexibel. Ideaal als je maar een paar maanden toetsen hoeft te gebruiken.
  • Betaal per kwartaal en bespaar hiermee 2 euro per maand.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
1 jaar ToetsMij
€ 12,99
€ 7,50/mnd
  • Favoriete keuze van meer dan 70% van de gebruikers.
  • Betaal slechts 90 euro per jaar en bespaar hiermee 65 euro.
  • Geniet van een volledig jaar toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard

Dit zeggen leerlingen en ouders

10

Cijfers omhoog

Onze zoon had in februari zeker 12 minpunten. Hij is gestart met oefenen via Toets mij en heeft een geweldige eindsprint getrokken en afgelopen week bijna het onmogelijke waargemaakt. Er zijn nog maar 2 minpunten over en nog niet alle toetsen zijn terug. Het heeft onze zoon enorm geholpen, omdat er breed getoetst wordt en de vraagstelling, zoals van hem begrepen, overeenkomt met de toets. Als je de oefentoetsen goed kunt maken, beheers je de stof echt goed!

AP
9.0

Fijn dat leerlingen alvast een keer een toets kunnen oefenen die eruit ziet zoals op school.

Wij hebben sinds kort Toetsmij, omdat onze dochter het erg lastig heeft met Wiskunde. Op deze manier kan ze het hoofdstuk oefenen met een toets die qua vraagstelling overeenkomt met de toetsen op school. Nu kan ze dit dus eerst oefenen voordat ze de echte toets moet doen. Als docent Engels die werkt met Of Course en All Right kan ik bevestigen dat de toetsen grotendeels overeenkomen met de vraagwijze van de methode zelf. Dat is dus heel fijn voor leerlingen om te oefenen. We hadden heel even een dingetje met het nakijken, want de uitwerkingen werden niet goed weergegeven. Even een mailtje en binnen een dag reactie en ICT ging meteen aan de slag met het herstellen van de uitwerkingen. Super contact, goede dienstverlening! Aanrader!

Lelani van den Berg
10

Zéér tevreden!!

Lid geworden voor mijn zoon in leerjaar 1 van (toen 13) inmiddels 15. Hij zit nu in leerjaar 3 HAVO. Elk boek is makkelijk te vinden en alsmede mailt met een probleem omdat hij Duits krijgt uit een boek van leerjaar 2 word dit zelfs op zondag binnen een half uur opgelost en toegevoegd aan ons account! Zo’n toffe service zie je niet vaak meer! Dus wij zijn zéér tevreden. Sinds we het nu weer gebruiken (tijdje niet gebruikt) scoort hij weer voldoendes en zelf voor wiskunde een 8.8!

Linda Ockers

Zoek in meer dan 10.000 toetsen

Echte toetsvragen, precies aansluitend op jouw lesmethode en leerjaar. Voor klas 1 t/m 6 van vmbo-t t/m gymnasium.

Ik zit in het
en doe
ik wil beter worden in