Grandes Lignes 6.1 FLEX deel A+B - Chapitre 7 - Rendez-vous chez moi? oefentoetsen & antwoorden

le messagela femmeattendrela semainejouer du pianole feugagnerdommageil fait beaula maison  de zomerkomende wereldde hobbyde winkelhierwelkomsnelalbij jou Qu’est-ce que tu aimes faire?Je fais du foot trois fois par semaine.Il fait chaud. On va à la piscine?J’ai un match le samedi.Oui, je joue de la guitare. Doe je aan sport?Ik vind het leuk om naar series op Netflix te kijken. Hoe laat?Speel je een muziekinstrument?Waar zien wij elkaar?  il est deux heuresil est  deux heures et demieil est deux heures moins le quartil est deux heures et quartil est deux heures vingtil est trois heures moins vingt-cinqil est midiil est minuitTip: de Fransen hebben een andere manier dan wij om te zeggen hoe laat het is. Ze beginnen met het uur en daarna zeggen ze hoeveel minuten erbij komen of eraf moeten.  faire                          doen makenje fais                       ik doe/maaktu fais                   jij doet/maakt    il/elle fait               hij/zij doet/maakton fait                   wij doen/makennous faisons             wij doen/makenvous faites            jullie doen/maken / u doet/maaktils/elles                     zij doen/ makenVul deze zin aan: Als je wil zeggen dat je iets gedaan hebt, zeg je j’ai fait. De passé composé van faire maak je met een vorm van avoir en het voltooid deelwoord fait. Mogelijke voorbeelden: j’ai fait du hockey en il a fait du sport.Je gebruikt het werkwoord faire ook als je vertelt welke sport je doet. Mogelijk voorbeeld: nous faisons du foot.  De woordvolgorde in het Frans is: onderwerp (je), + alle werkwoorden (je vais acheter) + rest van de zin (un cadeau pour ma mère). Het verschil met het Nederlands is dat alle werkwoorden bij elkaar staan. In het Nederlands staat het tweede werkwoord aan het eind van de zin.Met een bepaling van tijd vertel je wanneer iets gebeurt of wanneer je iets doet. Mogelijke voorbeelden: aujourd’hui (vandaag), demain (morgen).In het Frans staat de bepaling van tijd altijd aan het begin van de zin. De volgorde is dan tijd + onderwerp + alle werkwoorden + rest van de zin. Mogelijk voorbeeld: hier, j’ai fait du foot avec mes amis. Il aime la musique, il joue souvent de la guitare.c’est incroyable, j’ai gagné un prix!Bonjour madame, bienvenue dans le magasin.Six heures déjà? je dois rentrer chez moi!Tu as un problème? Moi, j’ai la solution.Il est 2 heures et quart. Le cours commence à 2 heures et demie, …. en 15 minutesTip: Lees voor je antwoord geeft eerst alle gegeven woorden goed door en vertaal ze. Lees dan de zinnen goed door. Kijk goed wat voor soort woord je moet invullen: is het een zelfstandig naamwoord, een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord? Uit de context (de rest van de zin) haal je vaak de juiste antwoorden. In zin a bijvoorbeeld staat dat iemand van muziek houdt, hij speelt dus een instrument, gitaar. Kijk ook eens naar zin e: heb je een probleem (problème)? Dan is er vaak een oplossing (solution). Weet je het antwoord niet? Maak eerst de rest van de opdracht. Aan het eind kun je kiezen uit de woorden die overblijven. Aujourd’hui il fait ses exercices de géo.Je fais toujours mes devoirs le soir.Robert et Louis font du ski en hiver. Tip: hier is Robert et Louis het onderwerp. Dat kun je vervangen door ils, dus font.Vous faites souvent du sport?Nous faisons un gâteau pour l’anniversaire de notre mère.Tip: Kijk eerst goed wat het onderwerp van de zin is. Kies dan de juiste vorm van faire. Het werkwoord faire (D) vul de juiste vorm in. Gebruik de passé composéPaul a fait une course en vélo. Il a gagné un prix! Tip: het onderwerp is Paul. Dat kun je vervangen door il, dus a fait.Tu as fait les courses?J’ ai fait mes devoirs après le dîner.Mes frères ont fait la vaisselle. Het onderwerp is mes frères. Dat vervang je door ils, dus ont fait.Il a fait chaud, il a fait 27 degrés!Tip: Kijk eerst goed naar het onderwerp. Kies dan de juiste vorm van faire. Let op: je gebruikt bij de passé composé altijd 2 werkwoorden: een vorm van avoir + het voltooid deelwoord fait.  hier, j’ai fait du tennis.demain, il va faire du shopping.Madame Janssen est une prof sympa.Elle aime jouer du piano.la semaine dernière, la fille a fait du tennis.Tip: Let goed op de woordvolgorde: onderwerp + alle werkwoorden + rest van de zin. Staat er een bepaling van tijd in de zin? Dan staat die aan het begin van de zin:a) bepaling van tijd (hier) + onderwerp (je) + werkwoorden (ai fait) + rest van de zin (du tennis.) Il est quatre heures, j’ai fait mes devoirs.Je fais du tennis depuis 2 ans.il fait froid, je vais regarder un film.hier, elle a fait du patinage.On se voit chez toi à 6 heures et quart.Tu as un match quand? Je ne sais pas.Tip: in deze zinnen zitten alle grammatica-onderdelen die je in dit hoofdstuk geleerd hebt. Let goed op de woordvolgorde.