Kern Engels 2e ed - Hoofdstuk 13 t/m 15 - Les 34 t/m 42 oefentoetsen & antwoorden

zonsopkomstbriesjeoverwegendvertragingvertrekreisdocumentenpoëzieverkennenvrijwilligerswerk doen to clear upto floodsunsetannouncementto surroundallowedboard gameunfortunatelyto birdwatch hand luggageraincoatflat tyreplatformlibrarycareful Where / can I buyWhat /  is the quickest wayCould you help me / howI need to go / whenplatform 3 / whyWhich / train should I take Toelichting: Zo kun je de belangrijkste vraagwoorden in het Engels onthouden: 5 W’s (what, when, where, which, why) en 1H (how)Could is de verleden tijd van can maar wordt gebruikt om op een beleefde manier iets te vragen, bijvoorbeeld: Could you please help me with my maths homework? tableschairsstudiosboxesdonkeysknivesroofsbabiespotatoeswatchespartiesfishwomanteethwolvesfeetchildrenmicebuses dogs Toelichting: veel gemaakte foutenLet erop:dat je buses met één s schrijft; dit woord wordt namelijk heel vaak verkeerd geschreven met dubbel sdat je donkeys niet als donkies schrijftdat je babies schrijft en niet, zoals in het Nederlands, ‘baby’s’dat je sowieso geen apostrof (‘hoge komma’) s schrijftdat je mice, fish en sheep schrijft, en niet: mouses, fishes en sheeps feitfeitgewoonteiets wat regelmatig gebeurtfeitgewoonte Toelichting:Soms kun je je afvragen of een zin een gewoonte uitdrukt, of iets dat regelmatig gebeurt. Dit kan je op weg helpen:Zinnen die een gewoonte uitdrukken, hebben vaak woorden zoals: always, never, every day / week / month / year enz.Zinnen die iets uitdrukken dat regelmatig gebeurt, hebben vaak de woorden: sometimes en often (vaak)  He’s / is playingAre you working I’m / am not eating I’m / am not doing What’s / is she saying? are getting baby’s / is sleeping I’m / am watching They’re / are staying She’s  / is studying Toelichting:Je maakt de present continuous door be (am, are of is) + werkwoord-ing te gebruiken:I am workinghe / she / it is workingyou / we / they / are workingWe gebruiken de present continuous als willen praten over iets dat nu gebeurt of iets dat in de (zeer) nabije toekomst zal gebeuren. Bijvoorbeeld: I am reading a book. (iets dat nu gebeurt)I am visiting my grandma this afternoon (iets dat in de nabije toekomst gebeurt are you going to doAren’t you going to workWe’re / are going to sleepI’m / am going to takeThey’re / are going to flyare going to playaren’t / are not going to winI’m / am not going to eatSusan’s / is going to startWe’re / are going to make Toelichting:Als het gaat om gebeurtenissen in de (zeer) nabije toekomst, kun je vaak present continuous for the future en to be going to met elkaar verwisselen, maar het is belangrijk dat je beide gebruikt omdat het je taalvaardigheid behoorlijk zal vergroten. Bijvoorbeeld:I’m visiting my grandma this weekend.I’m going to visit my grandma this weekend.We’re moving to California next year.We’re going to move to California next year. bbccbdbc