Vivo deel A+B - Hoofdstuk 1 - Waarom Biologie? oefentoetsen & antwoorden

Het vak biologie gaat over het leven. Je bestudeert alles wat met het leven te maken heeft.  NatuurkundeScheikundeAardrijkskunde Alle levende wezens, die levenskenmerken vertonen.  Omgevingsfactoren groeienvoedengaswisselingvoortplantenwaarnemenreagerenafvalstoffen afgeven Abiotisch betekent de levenloze dingen in de natuur. Bijvoorbeeld temperatuur, water en voedingsstoffen in de bodem. a. Bacteriën zijn eencellige organismen, dus maar 1 cel groot. Er zijn zowel goede als slechte bacteriën. Goede bacteriën in je darmen helpen bijvoorbeeld bij de vertering. b. Een paddenstoel is ontstaan uit meercellige schimmels, die uit lange schimmeldraden bestaan. BacteriënSchimmelsPlanten Dieren Dieren kunnen beide zijn. Eencellig is bijvoorbeeld een pantoffeldiertje, terwijl een walvis meercellig is.  a. Een soort bestaat uit organismen die zich onder natuurlijke omstandigheden onderling voort kunnen planten en dan vruchtbare nakomelingen krijgen. b. Het ontstaan van nieuwe soorten door geleidelijke veranderingen. c. Organismen hebben zich aangepast aan de omgeving, waardoor ze niet of nauwelijks opvallen en dus niet te zien zijn voor andere organismen.d. Een levensgemeenschap wordt gevormd door alle populaties die samen in een bepaald gebied leven.  Organisme - populatie - levensgemeenschap - ecosysteem - biosfeer. plantenetersvleesetersschimmels en bacteriënvoedingsstoffendode restenvoedingsstoffendode restendode resten a.Als een organisme dood is, dan heeft het geleefd en heeft het dus de zeven levenskenmerken niet meer. VB: houten tafelblad, Als iets levenloos is, heeft dit nooit de zeven levenskenmerken gehad. VB: een glazen vaas of een metalen stoelpoot.b. Goede schimmels helpen dode resten van de natuur opruimen en wordt gebruikt bij het maken van voedsel. Van slechte schimmels kun je ziek worden of bederven het voedsel. Een hogere biodiversiteit betekent dat er veel verschillende soorten in een gebied leven. Een hogere biodiversiteit zorgt ervoor dat de natuur beter beschermd is tegen gevaren, zoals ziekten, plagen en ruige weersomstandigheden.  Overeenkomsten: Beide organismen hebben een elkaar nodig om te overlevenVerschillen: Parasieten leven in een of op een ander organisme, een gastheer genoemd en is nadelig voor de gastheer. Bij symbiose leven organismen samen waarbij ze beide voordelen ervaren.  Als de planteneters verdwijnen, zullen er minder dieren zijn die planten eten. Dit kan leiden tot een overgroei van bepaalde plantensoorten omdat hun natuurlijke vijanden weg zijn. Hierdoor kunnen sommige planten weer meer gaan groeien, wat op zijn beurt weer invloed kan hebben op andere soorten dieren en planten in het ecosysteem, omdat zij de ruimte van andere planten en dieren innemen.  Hoeveelheid begroeiing. Begroeiing is natuurlijk (het heeft het levenskenmerk groeien) dus is het biotisch.Temperatuur. Dit is te zien aan het kleinste rondje bij het “aantal soorten wormen”. Hoe kleiner de cirkel, hoe minder belangrijk de milieufactor is. Mogelijke antwoorden zijn:Waarnemen: De kraai wacht en kijkt, totdat de auto de noot heeft overreden en of het licht op groen gaat, voordat hij reageert.Reageren op prikkels: Als de noot open is en het licht op groen gaat, reageert de kraai door te gaan bewegen en de noot oppakt.  Slakken met een bruin huisje hebben een grotere overlevingskans dan slakken met een geel huisje, daardoor hebben slakken met een bruin huisje een grotere kans om zich voort te planten. Bootsmannetje, voorn en geelgerande watertor. Dit is te zien aan de pijltjes die van de watervlo naar die organismen gaan.Dit zullen de algen zijn. Algen kunnen 1 cel groot zijn. De rest van de organismen zijn allemaal grote organismen, dus die moeten meercellig zijn.