Vivo deel A+B - Hoofdstuk 2 - Inzoomen en uitzoomen oefentoetsen & antwoorden

a. Cellen zijn de bouwstenen van je lichaam. Dit is de kleinste, levende onderdelen van een organisme. Een levende cel vertoont levenskenmerken. b. Een weefsel is een groep cellen die bij elkaar liggen en dezelfde vorm, grootte en functie hebben. Samen zorgen ze ervoor dat organen goed kunnen werken. c. Organen zijn onderdelen van het lichaam die taken uitvoeren om ervoor te zorgen dat het lichaam goed werkt. Elk orgaan bestaat uit verschillende weefsels die samenwerken om een bepaalde taak te vervullen.  Antwoorden zijn opgeschreven van links naar rechtsBloedvatenstelsel: vervoert bloed door het lichaam.Ademhalingsstelsel: neemt zuurstof op en geeft koolstofdioxide af.Spijsverteringstelsel: vervoert en verteert voedsel. P = hartQ = longS = maag Symmetrie betekent dat iets aan beide kanten hetzelfde is.Sponzen Spinachtigen kun herkennen aan de onderstaande kenmerken:8 potenKopborststukAchterlijk Meerzijdig symmetrisch. Ook wel radiaal symmetrisch genoemd. De bovenkant van de kwal kun je op meerdere manieren doorsnijden.  Een loep is een vergrootglas, hiermee kun je delen van een organisme, die je met je blote oog wel kunt zien, vergroot bekijken. Een loep vergroot 10 tot 15 keer.  A = Celmembraan; dun vliesje aan de buitenkant van de cel.B = Celkern; Hierin ligt het DNA, bevat de informatie die nodig is om de cel goed te laten functioneren.C = Bladgroenkorrels; hier wordt glucose gemaakt met behulp van zonlichtD = Celwand; tussencelstof rondom de cel. Zorgt voor stevigheid.E = Cytoplasma; hierin zitten de organellen en opgeloste stoffen. F = Vacuole; Een blaasje gevuld met water. a. Microben zijn micro-organismen. Ze bestaan maar uit één cel, waardoor je ze niet kunt zien met je blote oog. b. Een virus is geen organisme, omdat het geen levenskenmerken vertoont. Een virus kan zich alleen vermeerderen met behulp van cellen van een ander organisme.c. Het samensmelten van een eicel en een zaadcel.d. Metamorfose betekent letterlijk gedaanteverwisseling. Na een metamorfose is het uiterlijk en de manier van leven van een organisme totaal anders dan daarvoor.  Er zijn meerdere antwoorden mogelijk, belangrijk is om te beschrijven HOE de orgaanstelsels werken.Tijdens het fietsen gebruik je het ademhalingsstelsel om zuurstof in je lijf te krijgen en koolstofdioxide uit je lijf te filteren. Je bloedvatenstelsel brengt het bloed met zuurstof richting de spieren en neemt de koolstofdioxide weer mee terug naar de longen. Met je spierstelsel stuur je je spieren aan, waardoor je je lichaam kunt bewegen. Tijdens het fietsen geeft je zenuwstelsel signalen door aan je spieren om deze te laten bewegen. Met het verteringsstelsel wordt er glucose opgenomen en aan het bloed afgegeven om ervoor te zorgen dat je spieren voldoende energie hebben om een beweging mogelijk te maken. Met je spierstelsel stuur je je spieren aan, waardoor je je lichaam kunt bewegen.  Afbeelding C is zenuwweefsel. Toelichting:Dit is te herkennen aan de uitlopers, die weer verbonden zijn aan heel veel andere zenuwcellen. a. Overeenkomsten: Beiden behoren tot de diersoorten en zijn tweezijdig symmetrischVerschil: Geleedpotige hebben een uitwendig skelet en gewervelde hebben een inwendig skelet met een wervelkolom en schedel.b. Overeenkomsten: Je kunt ermee inzoomen op celniveau. Verschil: Lichtmicroscopen vergroten tot maximaal 4000 keer. Je ziet lengte en breedte. Met een elektronenmicroscoop kun je tot 100.000 vergroten en kun je lengte, breedte en dikte zien. Een virus wordt ingeademd of doorgeslikt. Als het virus een cel binnendringt, heb je een virusbesmetting. Het virus hecht zich aan een celmembraan en de cel gaat “werken” voor het virus. Als de cel vol zit met virussen sterft de cel en komen de virussen vrij. Deze virussen verspreiden zich naar andere cellen en het proces herhaalt zich. Ongeslachtelijk: De voortplanting vindt plaats met één ouder, waardoor de nakomelingen hetzelfde DNA hebben als de ouder. Geslachtelijk: Bij geslachtelijke voortplanting smelten twee geslachtscellen samen, dus een zaadcel en een eicel. Dit betekent dat de nakomelingen een ander DNA hebben dan de ouders.  Eerste lichaamscelEmbryoJong zelfstandigeVolwassene individuBevruchting eicel door zaadcel Het verteringsstelsel.P = slokdarmQ = maagS = dikke darm In de afbeelding is te zien dat de hommel 6 poten heeft. Daarnaast is een kop, borststuk en achterlijf te zien. Dit betekent dat het om een insect gaat. In de tekst staat dat het om geleedpotigen gaat. Geleedpotige zijn altijd tweezijdig symmetrisch.Dierlijke cellen. P = Celwand. Q = Celkern.Met een lichtmicroscoop. Toelichting: Hiermee kun je tot 400x inzoomen. Omdat het een plat beeld is, is het geen elektronenmicroscoop. 4 uur. 2 = 40 min. 4 = 80 min. 8 = 120 min. 16 = 160 min. 32 = 200 min. 64 = 240 min. -> 240 : 60 min. = 4 uur. Het duurt een tijdje voordat de ziekteverwekkers zich genoeg vermenigvuldigd hebben om ziekteverschijnselen te veroorzaken. Van 1 bacterie wordt je niet ziek, maar van veel bacteriën in je lichaam wel.