Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: behoeften en middelen, schaarste, soorten inkomen en soorten uitgaven, begroten, de budgetlijn.
Toets Economie
Pincode 7e ed/FLEX
Online maken
Toets afdrukken
Primaire behoeften zijn de dingen die je nodig hebt om te kunnen leven (zoals voedsel en kleding) of mee te kunnen draaien in de maatschappij. Alle overige behoeften zijn secundair: die dingen maken je leven beter/prettiger. Toelichting: Als in een vraag om een vergelijking wordt gevraagd, maak de vergelijking dan ook altijd duidelijk in je antwoord. Noem hier dus zowel “primaire behoeften” als “secundaire behoeften” in je antwoord en werk beide uit. Dus niet “primaire behoeften heb je nodig en secundaire behoeften niet”. Maak duidelijk wat secundaire behoeften wel zijn! Voorbeelden van middelen zijn tijd en geld, maar ook productiemiddelen zoals grondstoffen en arbeid.Schaarste betekent dat er onvoldoende middelen zijn om in alle behoeften te voorzien. Er zijn bij elke soort uitgave vele voorbeelden mogelijk, zoals: Huishoudelijke uitgaven (regelmatige uitgaven voor het dagelijkse leven): boodschappen, schoonmaakmiddelen, persoonlijke verzorging, etc. Vaste lasten (liggen vast in contracten/abonnementen): huur/hypotheek, verzekeringen, contributie sportclub, gas/water/licht, abonnementen telefoon/streamingsdiensten, etc. Incidentele uitgaven (komen maar af en toe voor): vakanties, reparaties of vervanging van apparaten, etc. Mogelijke antwoorden zijn: Inkomen uit arbeid: salaris/loon, winst uit een eigen bedrijf*Inkomen uit bezit: huur, rente, winst/dividend**Overdrachtsinkomen: uitkeringen, toeslagen, subsidies, zakgeld, verjaardagsgeld Toelichting:*Als iemand een eigen bedrijf heeft waarin hij/zij zelf de arbeid levert om winst te maken, zoals bijvoorbeeld een timmerman, dan kan deze winst gezien worden als inkomen uit arbeid. **Als iemand aandelen van een bedrijf bezit, dan is hij/zij (mede)eigenaar van dat bedrijf. Dat kan dus ook zonder er zelf in te werken (arbeid te leveren). Als het bedrijf (een deel van) de winst uitbetaald aan de eigenaar, dan heet dat dividend. Dit is een inkomen uit (aandelen)bezit. Primair inkomen is het inkomen dat wordt verdiend door een tegenprestatie te leveren (arbeid, bezit). Secundair inkomen (of besteedbaar inkomen) is gelijk aan het primair inkomen plus overdrachtsinkomens (uitkeringen, toeslagen) min belastingen. Schaarste is hier van toepassing omdat de familie niet beide vakanties kan kiezen met hun budget. Mogelijke antwoorden zijn: Voor miljonairs geldt ook dat zij maar beperkte tijd hebben en dus keuzes moeten maken hoe ze die besteden om in hun behoeften te voorzien. of Voor miljonairs geldt ook dat zij elke euro die ze hebben (hoeveel het er ook zijn) maar één keer kunnen uitgeven en dus moeten kiezen tussen verschillende bestedingsmogelijkheden om in hun behoeften te voorzien. Toelichting: Schaarste betekent dat er onvoldoende middelen (tijd en/of geld) zijn om in alle behoeften te voorzien. Een euro of een minuut is maar één keer te gebruiken en dus moeten er keuzes gemaakt worden. Een begroting geeft beter inzicht in financiën; helpt bij het maken van financiële keuzes; voorkomt onverwachte tekorten.Mogelijke antwoorden zijn: Door onderscheid te maken krijg je een beter overzicht in uitgaven die vaker terugkomen (huishoudelijke uitgaven en vaste lasten) en welke niet (incidentele uitgaven). of Door onderscheid te maken krijg je een beter overzicht in uitgaven waarop gemakkelijker te besparen valt (huishoudelijke uitgaven) en bij welke dat moeilijker is (vaste lasten, incidentele uitgaven). of Door onderscheid te maken krijg je een beter zicht op de oorzaken van een eventueel begrotingstekort: is dit eenmalig (door incidentele uitgaven) of structureel (door te hoge huishoudelijke uitgaven en vaste lasten)? Toelichting: Om te bedenken waarom onderscheid maken nut heeft, is het nodig om te bedenken wat de soorten uitgaven verschillend maakt. Vaste lasten bijvoorbeeld zijn uitgaven die met een vaste regelmaat (vaak maandelijks) terugkomen en waaraan je vaak vastzit middels een contract, terwijl dat bij incidentele uitgaven allebei juist niet het geval is. Goed: kant-en-klaarmaaltijden; losse ingrediënten. Dienst: thuisbezorging.Alternatieve aanwendbaarheid betekent dat een middel op verschillende manieren ingezet kan worden om in je behoeften te voorzien. Mogelijke voorbeelden uit het nieuwsbericht zijn: Supermarkten kunnen hun winkelruimte gebruiken voor verschillende producten (kant-en-klaar vs. losse ingrediënten). of Consumenten willen hun tijd anders gebruiken door in plaats van zelf te koken iets anders te doen. Toelichting: Maak in je voorbeeld duidelijk wat het middel is dat alternatief aangewend wordt (hier: winkelruimte of tijd) en hoe het dan alternatief ingezet kan worden. Er is een verschuiving van zelf koken naar kant-en-klaarmaaltijden en thuisbezorging, wat erop duidt dat consumenten andere dingen willen (door tijdgebrek). € 6 per week = 6 x 52 / 12 = € 26 per maand. (26 - 24) / 24 x 100% = 8,3% Toelichting: Omrekenen van een weekbedrag naar een maandbedrag gaat via het jaarbedrag. Weekbedrag x 52 / 12 = maandbedrag. Supermarkt: 8 uur per week x € 5 per uur = € 40 per week. Bij zijn oom: € 170 per maand = 170 x 12 / 52 = € 39,23 per week. Jan zou voor het werken in de supermarkt moeten kiezen. Toelichting: Omrekenen van een maandbedrag naar een weekbedrag gaat via het jaarbedrag. Maandbedrag x 12 / 52 = weekbedrag. Er zijn vele antwoorden denkbaar, zoals: - Het aantal uren dat hij per week moet werken bij zijn oom - De ervaring/vaardigheden die hij opdoet bij de verschillende bijbanen - De sociale contacten die hij heeft bij de verschillende bijbanen - Het plezier dat hij heeft bij de verschillende bijbanen. Primair inkomen per maand = 3.000 + 4.200 / 12 = € 3.350 Secundair inkomen per maand = 3.350 + 864 - 750 = € 3.464 Toelichting: Het primair inkomen bestaat uit het loon van Anke (inkomen uit arbeid) en de huur van het tweede huis (inkomen uit bezit). De huur van het huis is per jaar gegeven en moet dus nog omgerekend worden naar een maandbedrag. Secundair inkomen = primair inkomen + overdrachtsinkomen (hier: de AOW-uitkering) - belastingen. De AOW-uitkering stijgt met 864 x 0,10 = € 86,40. Het secundair inkomen van het echtpaar stijgt dus ook met € 86,40. Dat is een stijging van 86,40 / 3.464 x 100% = 2,5% Of: Het secundair inkomen stijgt naar 3.464 + 86,40 = € 3.550,40. Dat is een procentuele verandering van (3.550,40 - 3.464) / 3.464 x 100% = +2,5% → een toename van 2,5%. Toelichting: Gegeven is dat de AOW-uitkering met 10%, maar de vraag is hoeveel procent het totale secundaire inkomen stijgt. Daarom moet de toename worden uitgedrukt in procenten van het totale secundaire inkomen. Er is een begrotingstekort van 3.229,33 - 3.135,67 = € 93,66. Om een sluitende begroting te krijgen, moeten de huishoudelijke uitgaven dus met € 93,66 afnemen. De huishoudelijke uitgaven zijn nu 780 + 69,33 + 250 = € 1.099,33. Er is dus een afname nodig van 93,66 / 1.099,33 x 100% = 8,5%. Of: De huishoudelijke uitgaven moeten dalen naar 1.099,33 - 93,66 = € 1.005,67. Dat is een procentuele verandering van (1.005,67 - 1.099,33) / 1.099,33 x 100% = -8,5% → een daling van 8,5%. Toelichting: Om een sluitende begroting te krijgen, moeten de uitgaven gelijk worden aan de inkomsten. Er moet € 93,66 bezuinigd worden. De vraag is hoeveel procent de huishoudelijke uitgaven moeten dalen. Daarom moet de besparing worden uitgedrukt in procenten van de totale huishoudelijke uitgaven (en niet in procenten van de totale uitgaven van €3.229,33). Familie De Zwart had een grote incidentele uitgave in oktober. In november zullen ze niet weer € 950 hoeven uit te geven aan een nieuwe wasmachine. Zonder deze uitgave hebben ze een begrotingsoverschot. 40 = 2M + 0,80FToelichting: In de formule voor de budgetlijn stel je het budget gelijk aan de uitgaven. De uitgaven bestaan uit het prijs van product 1 keer het aantal producten 1 + de prijs van product 2 keer het aantal producten 2. De gegeven waarden voor het budget en de prijzen van de producten vul je in. De aantallen van de producten laat je als onbekende variabele staan. Elk van die wordt met een bepaalde letter aangegeven. Dagelijks 2 Magnums = 14 Magnums per week. Dit kost 14 x € 2 = € 28 per week. Er is 40 - 28 = € 12 over per week voor blikjes frisdrank. Dat zijn 12 / 0,80 = 15 blikjes frisdrank. Figuur 3. Toelichting: In week 1 kon Johan maximaal 40 / 2 = 20 Magnums en maximaal 40 / 0,80 = 50 blikjes frisdrank kopen. In week 2 kan Johan nog steeds maximaal 50 blikjes frisdrank kopen, maar nu maximaal 40 / 1,60 = 25 Magnums. Kijk in de figuren goed naar de assen. In figuren 1 en 2 staan de Magnums op de verticale as en in figuren 3 en 4 op de horizontale as. Alleen in figuur 3 verandert het snijpunt op “de Magnum-as” van 20 naar 25 en blijft het snijpunt op de “frisdrank-as” gelijk aan 50.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.