All Right! MAX - Hoofdstuk 1 - California oefentoetsen & antwoorden

knorrigklein en tengergebruindgezetgrensbevolkthoogste puntwalgelijk survivegossipPointyacquaintance fullbroadflavo(u)rrock elderlywaterfall baconslimwearChewhilltasty  glamorousfashionabletattoobangs/fringeingredientsauceroadtrust Can I take your order?The stew is made with beef and mushrooms.Can I have the check / bill, please?My sister and I are quite close.He seems like a nice guy.Lucy is quite self-confident and outgoing. All (groep, in combinatie met meervoud)Every (in combinatie met enkelvoud)Each (in combinatie met enkelvoud, met extra nadruk)all (in combinatie met meervoud)all (in combinatie met meervoud) each (in combinatie met enkelvoud, met extra nadruk)Toelichting:All, every and eachAll gebruik je als je het hebt over een hele groep. Je gebruikt all altijd samen met een meervoud. Voorbeeld: We went to all the museums in the city. Every legt nadruk op alle afzonderlijke onderdelen van een groep. Je gebruikt every altijd samen met een enkelvoud. Voorbeeld: Every museum was really interesting. Each legt nóg meer nadruk op alle afzonderlijke onderdelen van een groep. Je gebruikt each altijd samen met een enkelvoud. Voorbeeld: We spent at least two hours at each museum. Let op! every kun je alleen maar bij grotere aantallen (drie of meer) gebruiken, anders gebruik je each. Every child has toys. Each of the two children had a teddy bear.  or (keuze)because (reden)and (opsomming)but (tegenstelling)so (logisch gevolg)Toelichting:ConjunctionsConjunctions zijn voegwoorden. Ze werken als de lijm tussen twee zinsdelen en hebben allemaal een eigen functie.Functie                     Conjunction            VoorbeeldLogisch gevolg        so (dus)                    I have a lot to do, so I can’t help                                                                                       you with your homework.Keuze                       or (of)                       Would you like cake or ice cream?Opsomming            and (en)                   You have to eat enough fruit and vegetables                                                                    to stay healthy.Reden/oorzaak       because (omdat)    He is quiet because he’s tired.Tegenstelling          but (maar)               He’s rich but he dresses like a pauper. the city of Kuwait (geografische locatie)Today’s lesson (tijd)The boys’ new suits (personen in het meervoud) James’s cousin / James’ cousin (persoon enkelvoud)the lines of the poem (ding)My brother’s backpack (persoon enkelvoud)Toelichting:Possessives: ‘s, ‘ and ... of ... Possessives geven bezit aan, of geven aan bij wie of wat iets hoort. Je maakt de bezitsvorm door ’s of alleen ’ achter een woord te plakken, of door ... of ... tussen twee woorden of twee groepen woorden te zetten.’s of ’: bij personen, dieren, of tijd:- personen of dieren in het enkelvoud: ’s  (the girl’s bag)- personen of dieren in het meervoud: alleen ’ (the cats’ litter box)- uitdrukkingen van tijd: enkelvoud ’s, meervoud alleen ’ (a week’s travel / twoweeks’ holiday) ... of ...: bij dingen of (geografische) locaties: (the roof of the building the capital of the Netherlands)   are you doing (tijdelijke situatie, dus present continuous)sounds (geeft een toestand weer, dus present simple)used to study (gewoonte uit het verleden)Do you still do (regelmatig, dus present simple)try (gewoonte, dus present simple)used to hate (toestand in het verleden)Are you going (tijdelijke situatie, dus present continuous)am not going (tijdelijke situatie, dus present continuous)Toelichting:Present simple vs present continuous Je gebruikt de present simple als:het gaat om gewoonten of iets wat je met regelmaat doet: I take the tube to work every day. je het hebt over feiten en permanente situaties: It is often hot in the tropics.  Je gebruikt de present continuous als:het gaat om iets wat bezig is op het moment dat je erover praat of schrijft: I am reading right now. je het hebt over tijdelijke situaties: I am staying in a hotel while I’m in London. je irritatie wil aangeven. Meestal met woorden als always, forever of constantly: I am forever losing my keys. Let op! De present continuous wordt gebruikt voor acties; tijdelijke acties of acties die nu plaatsvinden. Er zijn werkwoorden die geen actieve werkwoorden zijn, maar een toestand weergeven. Ze worden daarom niet gebruikt in de present continuous. Voorbeeld: to appear, to be, to think, etc. (zie boek voor meer). Soms kun je werkwoorden zoals deze toch in zowel de present simple als de present continuous gebruiken, maar dan is de betekenis anders. Voorbeeld: What do you think about the movie? – mening hebbenWhat are you thinking about? – wat er nu in je omgaatI’m thinking about changing jobs. - wat je overweegtUsed to Je kunt used to gebruiken om te praten over iets wat vroeger zo was, maar nu niet meer. Je kunt didn’t use to gebruiken voor iets wat vroeger niet zo was, maar nu wel. Gebruik used to / didn’t use to ... voor een situatie of toestand in het verleden.I used to live in Utrecht.  voor een gewoonte uit het verleden.They used to visit her all the time. Let op!Bij ontkenningen en vragen gebruik je use to (zonder -d)! Did she use to be very short? Voor dingen die in het verleden maar één keer zijn gebeurd, gebruik je gewoon de past simple. Vaak staat er dan een tijdsbepaling in de zin.My parents got married in 2001. Let op: Dit is een voorbeelduitwerking. Jouw geschreven stukje kan er dus heel anders uitzien dan onderstaand voorbeeld. Je kunt dit op verschillende manieren schrijven.I’m really fond of my sister Angela. She’s got a great sense of humo(u)r. She is tall and blonde.John is my brother and we’re really close. He’s got such a strong and upbeat personality. He is athletic and has black curly hair.David, my uncle, is not very talkative because he’s shy. He’s got a charming smile and a big nose.My cousin Eve is engaged and will get married soon. She looks youthful and glamorous, her fiancé is a lucky man!83 wordsTips:Het is lastig om je eigen tekst na te kijken. Vraag daarom aan je (bijles-)docent of die je tekst voor je wil nakijken. Let in ieder geval goed op het volgende in de tekst:Het omvat alle punten van de opdracht, Er zitten geen spelfouten in, De stijl van de tekst is informeel en lijkt op spreektaal,De toon is licht en vriendelijk,Er is veel afwisseling: bijna alle zinnen beginnen anders.Let op: Je mag uitroeptekens gebruiken, maar gebruik ze niet te veel.