Pincode 7e ed/FLEX
- Hoofdstuk 2 - De rol van geld
oefentoetsen & antwoorden
7e editie
Klas 2-3|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
directe en indirecte ruil, functies van geld, chartaal en giraal geld, extrinsieke en intrinsieke waarde van geld, koopkracht, rekenen met indexcijfers, rekenen met nominaal inkomen - inflatie - reëel inkomen
Achter de opgave staat steeds tussen haakjes bij welke paragraaf deze hoort.
Toets Economie
Pincode 7e ed/FLEX
Online maken
Toets afdrukken
Het ruilen van goederen en diensten tegen geld. Kenmerken van het bankbiljet om vervalsing tegen te gaan. Alle tegoeden die klanten op een betaalrekening bij een bank hebben staan en die direct opgenomen kunnen worden. Stijging van het gemiddelde prijspeil Inflatie die ontstaat doordat kostenstijgingen worden doorberekend in de prijzen. directe fiduciair de overheid niet extrinsieke reële Afbeelding 1 = giraal geld en afbeelding 2 = chartaal geldDe vorm van geld in afbeelding 3 is giraal, omdat het geld niet tastbaar is: het wordt elektronisch opgeslagen en overgedragen. Toelichting:Een betaalpas (afbeelding 1) en een iPhone zijn wel tastbaar, maar dit zijn middelen om mee te betalen. Het daadwerkelijke geld waarmee je betaalt is het bedrag op een bankrekening of in een Apple wallet. Dat geldbedrag is een elektronisch getal en niet tastbaar en dus giraal. Giraal geld. Er wordt steeds minder met chartaal geld betaald en dus meer met giraal geld. Mogelijke antwoorden zijn: Giraal geld op een bankrekening is meestal veiliger (voor diefstal) dan chartaal geld thuis bewaren. Giraal betalen gaat vaak sneller dan met chartaal geld (munten en briefjes), zeker bij grote bedragen. Giraal betalen kun je vanuit thuis doen (overschrijven via internetbankieren of je bank-app), terwijl je voor een chartale betaling naar iemand / een winkel toe moet. Giraal betalen kan in alle hoeveelheden (heel gemakkelijk deelbaar), terwijl je voor chartaal betalen soms moet wisselen. Grote hoeveelheden chartaal geld kunnen lastig mee te nemen zijn, terwijl voor giraal betalen maar één betaalpas of telefoon nodig is. Toelichting:Bedenk je dat chartaal geld bestaat uit munten en bankbiljetten die altijd meegedragen moeten worden om mee te kunnen betalen. Giraal geld is elektronisch geld en is dus digitaal over te schrijven, met behulp van een betaalpas, betaal-app of internetbankieren bijvoorbeeld. Daar zitten veel voordelen aan, zoals hierboven duidelijk is. Er is sprake van een conflict tussen de extrinsieke (of nominale) en intrinsieke waarde van het geld. De intrinsieke waarde is de waarde van het materiaal (metaal) in de munten en deze waarde dreigt hier hoger te worden dan de extrinsieke waarde: de 1 cent en 2 cent die erop staan. Bij het € 500 biljet is het verschil tussen de extrinsieke waarde en de intrinsieke waarde veel groter dan bij het € 5 biljet. Toelichting:De intrinsieke waarde / papierwaarde van beide biljetten is slechts een paar cent. Als we het vertrouwen in de extrinsieke waarde zouden verliezen, dan heeft ieder biljet nog maar een paar cent aan papierwaarde over. Het verlies aan waarde is bij een € 500 biljet dan dus veel groter; dat vereist een sterker vertrouwen dan een € 5 biljet. Er wordt bedoeld dat je nominale spaarbedrag genoeg groeit (door de rente) om, gecorrigeerd voor inflatie, (minstens) evenveel producten te blijven kopen. Toelichting:Koopkracht draait om hoeveel producten je kunt kopen, dus laat dat in je antwoord terugkomen. De koopkracht wordt bepaald door de nominale waarde (het geldbedrag) van een geldstuk, inkomen of in dit geval je spaargeld, en de prijzen / prijsstijging van producten. Laat beide elementen daarom terugkomen in je uitleg voor een volledig antwoord! De bewering is waar als de inflatie niet hoger is dan 2% per jaar.Toelichting:Bij een rente van 2% per jaar groeit het nominale spaarbedrag (in geld uitgedrukt) elk jaar met 2%. Dat is positief voor de koopkracht. Inflatie is negatief voor de koopkracht. Om de koopkracht minstens gelijk te houden, moet de groei van het nominale spaarbedrag minstens gelijk zijn aan de inflatie. Mogelijke antwoorden zijn: Inflatie vermindert de koopkracht van spaargeld, waardoor het misschien als minder nuttig voelt om geld te sparen voor later / om geld als spaarmiddel te gebruiken. Door inflatie worden producten elk jaar duurder. Om die producten in de toekomst nog te kunnen kopen, kan het nodig zijn om nu extra geld te sparen / om geld meer als spaarmiddel te gebruiken. Toelichting:Zoals je ziet zijn er twee antwoorden mogelijk die precies de andere kant op redeneren. Bij Economie is dat soms mogelijk, zolang je onderbouwing dan maar juist is en je de kennis van begrippen duidelijk maakt in je antwoord. Het draait hier dus om de spaarmiddelfunctie van geld: je spaart geld om later uit te geven. Je moet hier dus bedenken hoe inflatie (producten worden duurder) dit sparen voor later beïnvloedt. BeroepSalarisIndexcijferBerekeningLeraar havo/vwo€ 60.00024060.000 / 25.000 x 100 = 240Directeur€ 1.000.0004.0001.000.000 / 25.000 x 100 = 4.000Receptioniste€ 25.000100Timmerman€ 35.00014035.000 / 25.000 x 100 = 140Toelichting:In deze opgave wordt niet gewerkt met een basisjaar, maar met een andere basis: het salaris van een bepaald beroep is de basis, dus dit salaris stel je gelijk aan 100. ‘De formule’ wordt dan: indexcijfer = gevraagd getal / basisgetal x 100 BeroepSalarisIndexcijferBerekeningLeraar havo/vwo€ 60.000100Directeur€ 1.000.0001.666,71.000.000 / 60.000 x 100 = 1.666,7Receptioniste€ 25.00041,725.000 / 60.000 x 100 = 41,7Timmerman€ 35.00058,335.000 / 60.000 x 100 = 58,3Het salaris van de directeur is 3.900% hoger dan dat van de receptioniste, en 1.566,7% hoger dan dat van de leraar. Toelichting:Een indexcijfer van 105 betekent dat het bijbehorende getal 5% hoger is dan het basisgetal (100). Een indexcijfer van 150 betekent het bijbehorende getal 50% hoger is dan het basisgetal (100). Het indexcijfer van 4.000 voor het salaris van de directeur bij vraag a betekent dus dat het salaris van de directeur 3.900% hoger is dan het basisgetal: het salaris van de receptioniste. Mogelijke antwoorden zijn: Jan verdiende eerst 39 / 6 = € 6,50 per uur en nu dus € 7 per uur. (7 - 6,50) / 6,50 x 100% = 7,7% Jan verdiende eerst 39 / 6 = € 6,50 per uur en nu dus € 7 per uur. Dat is 7 x 6 = € 42 per zaterdag en 42 x 40 = € 1.680 per jaar. (42 - 39) / 39 x 100% = 7,7% (1.680 - 1.560) / 1.560 x 100% = 7,7% 107,7 / 110 x 100 = 97,9 → Jan’s koopkracht daalt met 2,1%. Toelichting: Koopkracht = nominaal inkomen / prijzen. Omdat de procentuele veranderingen van Jan’s nominaal inkomen (+7,7%) en de prijzen (+10%) gegeven zijn, is de procentuele verandering van de koopkracht / het reële inkomen te berekenen met behulp van indexcijfers (“RIC = NIC / PIC x 100”). 6,50 x 0,10 = € 0,65 Toelichting: Om de koopkracht gelijk te houden, moet Jan’s nominale uurloon (€ 6,50) met evenveel procent stijgen als de prijzen. Hier dus met 10%. PIC = NIC / RIC x 100 = 100 / 96,8 x 100 = 103,3 → een inflatie van 3,3% Toelichting: Koopkracht = nominaal inkomen / prijzen. Omdat de procentuele verandering van de koopkracht (-3,2%) bekend als de nominale inkomens niet veranderen (0%), is het nodig om ‘de formule’ eerst om te schrijven: RIC = NIC / PIC x 100 wordt PIC = NIC / RIC x 100. Het kan daarbij lastig zijn om te zien wat je met die 100 moet doen. Tip: laat die 100 dan eerst ‘even’ weg. Je krijgt RIC = NIC / PIC en dat kun je omschrijven naar NIC = RIC x PIC en naar PIC = NIC / RIC. Daarna zet je de 100 weer terug met als stelregel: na het delen van twee indexcijfers door elkaar volgt vermenigvuldigen met 100 ; en na het vermenigvuldigen van twee indexcijfers met elkaar volgt delen door 100. NIC = RIC x PIC / 100 = 102,1 x 103,3 / 100 = 105,5 → het minimumloon moet met 5,5% stijgen. Toelichting: Omdat nu de procentuele verandering van de prijzen (+3,3%) en de (gewenste) procentuele verandering van de koopkracht (+2,1%) bekend zijn, is het nodig om ‘de formule’ eerst om te schrijven: RIC = NIC / PIC x 100 wordt NIC = RIC x PIC / 100. 104,5 / 103,3 x 100 = 101,2 → de koopkracht van de minimumlonen stijgt met 1,2%. Toelichting: Koopkracht = nominaal inkomen / prijzen. Omdat er procentuele veranderingen gegeven zijn van het nominaal inkomen (+4,5%) en de prijzen (+3,3%) nu bekend zijn, is de procentuele verandering van de koopkracht / het reële inkomen te berekenen met ‘de basisformule’ RIC = NIC / PIC x 100.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.