Bedrijfseconomie in Balans 9e ed
- Domein B1 - Hoofdstuk 4 t/m 9
oefentoetsen & antwoorden
9e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Verzekeringen
Kredieten
Sparen en lenen
Eindwaarde en contante waarde formule
Beleggen in aandelen en obligaties
Opties
Hypotheken
Familierecht
Examendomein B1
Toets Bedrijfseconomie
Bedrijfseconomie in Balans 9e ed
Online maken
Toets afdrukken
EindantwoordKiezen voor een opleiding of studie zorgt ervoor dat jouw kennis en vaardigheden verbeteren. Hierbij gaat het zowel over kennis en vaardigheden over een bepaald onderwerp als over algemene kennis en vaardigheden. Het voordeel voor jou als individu is dat jouw kans op een betere baan met een goed inkomen toeneemt. In de toekomst zullen er voor jou meer kansen op de arbeidsmarkt liggen, waar je later profijt van hebt. Voor de maatschappij is het ook voordelig wanneer meer mensen een opleiding hebben genoten:Meer mensen aan het werk betekent meer belastinginkomsten voor de overheid en minder uitgaven aan uitkeringen.Beter geschoold personeel zorgt voor een betere arbeidsproductiviteit, waardoor de internationale concurrentiepositie van Nederland verbetert. Beter geschoolde mensen leidt tot meer innovatie van producten en processen en zo tot meer vooruitgang voor de maatschappij in zijn geheel. Werkwijze Denk eerst na over het concept ‘interest’. De hoogte van de interest is altijd afhankelijk van de mate van risico dat de geldverstrekker loopt. Zorg er dus voor dat je in je antwoord altijd verwijst naar dit risico. Er zijn verschillende soorten risico’s die een bank loopt bij het verstrekken van een lening:Kredietrisico: het risico dat het geleende bedrag niet (helemaal) wordt terugbetaald. Inflatierisico: gedurende de looptijd neemt het inflatierisico toe, want de kans dat het geld over een lange periode steeds minder waard wordt is groot. Renterisico: de rente kan tussentijds stijgen of dalen. Wanneer er een vaste rente is afgesproken dan ligt dit risico bij de bank. Vandaar dat op het moment van afsluiten vaste rentetarieven altijd hoger liggen dan variabele rentetarieven. Je zou dit ook het prijsrisico kunnen noemen, daar rente de prijs van geld is. Echter wordt het begrip prijsrisico meestal gebruikt in de context van grondstoffen. Dit komt in een later hoofdstuk aan bod. Hoe hoger het risico voor de geldverstrekker (meestal de bank), des te hoger zal het interestpercentage zijn. Vergelijk nu een hypothecaire lening met een ‘gewone banklening’ en maak de koppeling met het concept ‘risico’. EindantwoordBij een hypothecaire lening verstrekt de geldnemer altijd het recht van hypotheek aan de bank. Hierbij wordt een stuk vastgoed als onderpand gegeven aan de bank. Dit onderpand verlaagt het kredietrisico van de bank enorm t.o.v. een gewone banklening. Bij het niet voldoen van de betalingsverplichtingen kan de bank namelijk het recht van hypotheek opeisen en het onderpand verkopen. Minder risico voor de bank betekent een lagere rente-eis vanuit de bank. Bij consumptieve kredieten heeft de bank geen onderpand en zal de leenrente dus altijd hoger liggen dan bij een hypothecair krediet. EindantwoordDe makelaar gaat op zoek naar een huis dat voldoet aan jouw wensen. Het voordeel van het inzetten van een makelaar is dat de makelaar de huizenmarkt goed kent en daardoor beter kan onderhandelen over de prijs. De hypotheekadviseur kijkt welke hypotheekvorm (lineair of annuïteit) het beste bij jouw situatie past. Een onafhankelijke hypotheekadviseur kijkt ook meer meerdere hypotheekaanbieders (banken) welke de beste voorwaarden heeft op dat moment. Hierbij kun je denken aan de hoogte van de rente, maar bijvoorbeeld ook het startbedrag dat kopers zelf dienen in te leggen bij de aankoop van een woning. De taxateur taxeert het huis, wat betekent dat de taxateur een onafhankelijk onderzoek doet naar de waarde van de woning. De bank verstrekt de hypothecaire lening ten aanzien van de aankoop. Zij vinden het taxatierapport van de taxateur belangrijk, daar zij willen weten dat de waarde van de woning niet lager ligt dan de hypotheeksom die zij verstrekken. De notaris maakt uiteindelijk de koopakte op en zorgt ervoor dat het nieuwe eigenaarschap van het vastgoedobject correct wordt doorgevoerd in het kadaster. Werkwijze Bedenk eerst welke rechten en plichten iemand heeft wanneer je in een huurhuis woont.Je mag zonder toestemming van de eigenaar niets veranderen aan de woningJe bent alleen verantwoordelijk voor klein onderhoud van de woningJe kan te allen tijde je huurcontract opzeggen (rekening houdend met de opzegtermijn)Je betaalt maandelijks de huur aan de woningeigenaar. Deze kan de huur jaarlijks verhogen. Bedenk eerst welke rechten en plichten iemand heeft wanneer je in een koopwoning woont.Je bent verantwoordelijk voor zowel groot als klein onderhoud van de woning.Je betaalt aflossing + rente t.b.v. je hypothecaire lening. Deze rente is aftrekbaar van de inkomstenbelasting. Een eventuele waardestijging van de woning komt jou ten goede. Je hebt bepaalde kosten, die specifiek zijn voor de eigenaar van een woning, zoals een opstalverzekering en het betalen van OZB.Eindantwoord Drie voordelen van het wonen in een koophuis zijn:Je mag het huis verbouwen naar je eigen smaakJe bouwt vermogen op doordat je de hypothecaire lening aflost én door eventuele waardestijgingen van de woningJe hebt meer controle over je maandlasten (afhankelijk van jouw keuze voor soort hypotheek en vaste of variabele rente), dan bij een huurwoning (waarbij de huurbaas jaarlijks de huur kan verhogen). De betaalde hypotheekrente levert een belastingvoordeel op bij je inkomstenbelasting (aftrekpost). Werkwijze Bedenk eerst welke overeenkomsten er zijn. In principe hebben een huwelijk en/of een geregistreerd partnerschap binnen Nederland juridisch, vermogenstechnisch én fiscaal (belastingtechnisch) dezelfde gevolgen. Er is binnen Nederland dus weinig verschil. De verschillen die er zijn, zul je uit je hoofd moeten leren. Binnen Nederland zijn deze beide samenlevingsvormen aan elkaar gelijk. Echter buiten Nederland hoeft dit niet zo te zijn. Dat is afhankelijk van het land waar je bent. Een huwelijk wordt officieel voltrokken met het ja-woord. Dit is het moment waarop de echtelijke verbinding ontstaat. Bij het aangaan van een geregistreerd partnerschap wordt geen ja-woord gegeven (mag wel, maar staat niet als verplichting in de wet).Een huwelijk kan alleen worden beëindigd door de rechter. Een geregistreerd partnerschap kan bij een ambtenaar van de gemeente worden ontbonden. Let erop dat er wordt gevraagd om het verschil tussen twee concepten te beschrijven. Je dient dan beide concepten in je antwoord te verwerken. Doe je dit niet, dan benoem je simpelweg kenmerken van één concept en beantwoord je de vraag niet. EindantwoordDrie verschillen tussen een huwelijk en een geregistreerd partnerschap zijn:Een huwelijk wordt internationaal erkend, een geregistreerd partnerschap niet (overal). Bij het aangaan van het huwelijk dient het ja-woord te worden gegeven, bij een geregistreerd partnerschap hoeft dit niet.Het beëindigen van een huwelijk moet via de rechter, terwijl een geregistreerd partnerschap bij een ambtenaar van de gemeente beëindigd kan worden. Eindantwoord a)Bij een spaardeposito wordt een overeenkomst gesloten met de bank dat het spaarbedrag voor een bepaalde periode vaststaat op de spaarrekening. Het gespaarde bedrag is dan niet vrij-opneembaar. De bank heeft hierdoor meer zekerheid, waardoor bij een spaardeposito de spaarrente iets hoger ligt dan bij een gewone spaarrekening, waarbij het spaartegoed wel vrij opneembaar is. Eindantwoord b)Voordeel: De spaarder ontvangt een hogere spaarrente dan bij een gewone spaarrekening. Nadeel:De spaarder kan het spaarbedrag tijdelijk niet vrij opnemen, waardoor het geld niet voor andere doeleinden kan worden gebruikt. Werkwijze c)Het gaat in deze opgave over samengestelde interest. Dit betekent dat de spaarder zowel rente ontvangt over het startkapitaal als de reeds opgebouwde rente (rente op rente). Kijk altijd goed naar wat de rente per periode is. In dit geval is de rente gegeven per maand.Tel dan hoeveel perioden het geld op de spaarrekening heeft gestaan. Let erop dat de maand oktober 2023 nog moet beginnen en daarom dus niet meetelt! In totaal heeft het geld dus drie volledige jaren (2020, 2021 en 2022) op de rekening gestaan + 9 maanden in 2023 (jan t/m sept). Dat is in totaal 45 maanden. Zet het interestpercentage om naar een groeifactor. In dit geval 0,25% 🡪 1,0025Het aantal perioden (45 maanden) wordt de macht waarmee de groeifactor vermenigvuldigd wordt. Eindantwoord c)€5.000 * 1,002545 = €5.594,58 Werkwijze Let op dat de laatste termijn (storting) niet samenvalt met de datum waarvan de einddatum berekend moet worden. De rente (meetkundige reeks) van 5 bedragen zal, na de laatste storting, nog 3 jaar op de spaarrekening blijven staan. Dit betekent dat de eindwaarde van de meetkundige reeks uiteindelijk nog 3 jaar interest oplevert.De rente moet dus een eindwaarde hebben van €180.000 x 1,045-3 = €157.733,39of €180.000 / 1,0453 = €157.733,39Zie hier het verschil tussen het begrip ‘rente’ en het begrip ‘interest’ in bedrijfseconomische context. Een rente is een reeks gelijksoortige bedragen dat met gelijke tussenpozen wordt betaald, gestort of ontvangen. Interest is de vergoeding die betaald wordt over een lening of ontvangen wordt over een spaarbedrag. In de volksmond is rente hetzelfde als interest. Ook in de bedrijfseconomie worden deze woorden door elkaar gebruikt. Let er dus altijd op om welke soort ‘rente’ het gaat, wanneer je dit woord in een opgave tegenkomt. Beredeneer nu welke variabelen van de formule je kan bepalen:n = 5 (het betreft 5 stortingen van een gelijk bedrag)r = 1,045 (de groeifactor van 4,5%) a 🡪 Deze weet je niet. Die moet je berekenen S = €157.733,39 Vul nu de formule in en bereken a. Eindantwoord180.000 / 1,0453 = €157.733,39a x 1,0455−11,045−1\frac{1,045^5-1}{1,045-1}1,045−11,0455−1 = €157.733,39a = €28.832,34Alternatieve uitwerking De correctie van 3 jaar (daar de eindwaarde van de rente nog 3 jaar blijft staan op de spaarrekening) kun je ook direct als correctie verwerken in de formule. De berekening wordt dan als volgt genoteerd:a x 1,0455−11,045−1\frac{1,045^5-1}{1,045-1}1,045−11,0455−1 x 1,045-3= €180.000De uitkomst blijft dan uiteraard €28.832,34.Door afrondingsverschillen tussendoor kunnen antwoorden wel eens een paar cent afwijken. Dit is niet erg. Zolang de berekening maar correct is genoteerd. WerkwijzeLet op dat er bij het bepalen van de emissiekoers rekening gehouden dient te worden met twee contante waardes: die van de couponrente en die van de aflossing van de obligatie. De couponrente wordt altijd berekend aan de hand van de nominale waarde van de obligatie. Dus 6% van €1.000 = €60.Gebruik bij het bepalen van de contante waarde van de couponrente van de obligatie de contante waarde formule (zie vraag 7 van deze oefentoets).Invullen van de contante waarde formule:r = 1,05 (rekenrente waarmee de bedragen contant worden gemaakt)n = 12 (de couponrente wordt 12 keer ontvangen)a = €60 (de jaarlijkse couponrente)Let op dat de eerste couponrente pas over een jaar wordt ontvangen! Dit betekent dat de contante waarde van de rente met één jaar gecorrigeerd moet worden! Vergeet de contante waarde van de aflossing niet!Ook hier geldt de rekenrente van 5%.De aflossing ligt 12 jaar in de toekomst. EindantwoordCW couponrente = 60 x 1,05−12−11,05−1−1\frac{1,05^{-12}-1}{1,05^{-1}-1}1,05−1−11,05−12−1 x 1,05-1 = €531,80CW aflossing nominale waarde = 1.000 x 1,05-12 = €556,84Emissiekoers = 531,80 + 556,84 = €1.088,64 Eindantwoord a)Bij een hypothecaire lening heeft de bank vastgoed als onderpand. Hierdoor is het risico voor de bank lager (heeft de bank meer zekerheid) en wordt het interestpercentage lager. Eindantwoord b)Lineair = periodiek vaste aflossing.Annuïtair = periodiek vast bedrag betalen bestaande uit rente en aflossing.Eindantwoord c)Hypotheekgever: Zij geven het recht van hypotheek aan de bank. Werkwijze d)De netto maandlasten zijn de bruto maandlasten minus het belastingvoordeel. Het belastingvoordeel wordt altijd berekend over de hypotheekrente. De hypotheekrente wordt altijd berekend over de schuldrest. Het gaat bij deze vraag over het eerste maand. Er is dus nog niet afgelost op de lening, oftwel schuldrest is gelijk aan hoofdsom. Let op dat het rentepercentage per jaar is, maar de vraag gaat over maandelijkse lasten. De bruto maandlasten betreft de aflossing + rente, bij een annuiteitenhypotheek zijn de bruto maandlasten dus gelijk aan de annuiteit. Eindantwoord d)Bruto rente = 3,6% van €370.000 / 12 = €1.110Belastingvoordeel = 37% van €1.110 = €410,70Netto lasten = 1.682,19 – 410,70 = €1.271,49Eindantwoord e)Bij de annuïteitenhypotheek wordt in de beginjaren weinig afgelost en betaal je veel rente. Hierdoor is het belastingvoordeel in de beginjaren ook hoog, waardoor de nettolasten in de beginjaren laag zijn en gedurende de jaren stijgen. Deze stijgende netto lasten past goed bij de situatie van starters, daar die in het begin een lager salaris hebben en gedurende de jaren een steeds hoger salaris gaan verdienen. Je netto hypotheeklasten stijgen zo mee met je inkomen. Werkwijze f)Maak het aflossingsschema van een annuiteitenhypotheek. Zet hierin altijd minimaal:Schuldrest = beginschuld – aflossing Interest = interestpercentage van de schuldrest Let hierbij op jaar en maand!Aflossing = annuiteit – interest Eindantwoord f)Schuldrest interest (0,3% per maand) Aflossing370.000 1.110 572,19369.427,81 1.108,28 573,91368.853,90Werkwijze g)Bij het uitkopen van een ex-partner dien je rekening te houden met de overwaarde van de woning. De overwaarde bereken je door de huidige waarde van de woning te verminderen met de schuldrest van de hypothecaire lening. Houd in deze opgave rekening met het feit dat één van de partners privé vermogen heeft ingelegd bij de aankoop van de woning. Privé vermogen blijft privé vermogen.Bij het berekenen van de huidige waarde van het privé vermogen (ook wel direct opeisbare vergoeding genoemd) dient rekening te worden gehouden met de waardevermeerdering van de woning. Eindantwoord g)Woningwaarde = €420.000 x 1,078 = €721.638,20Overwaarde = woningwaarde – schuldrest= €721.638,20 - €306.452,37 = €415.185,83Direct opeisbare vergoeding Victor = 50.000420.000\frac{50.000}{420.000}420.00050.000 x 721.638,20 = €85.909.31Of 50.000 x 1,078 = €85.909,31 Gezamenlijke overwaarde = €415.185,83 - €85.909,31 = €329.276,52Rolf te betalen aan Victor: = direct opeisbare vergoeding + helft van gezamenlijke overwaarde= €85.909,31 + 50% van €329.276,52 = €250.547,57Eindantwoord h)Bij de rechtbank, want het betreft een huwelijk. Bij een geregistreerd partnerschap zou de scheiding ook bij een ambtenaar van de gemeente aangevraagd kunnen worden. Eindantwoord i)Notaris Werkwijze a) Kijk eerst goed naar de relatie die de erfgenaam heeft met de erflater. In dit geval is Julia het kleinkind van haar oma, dus moet in de tabellen van de belastingdienst telkens te worden gekeken bij ‘kleinkind’. In eerste instantie mag Julia de vrijstelling in mindering brengen van de erfenis om te komen op het bedrag waarover belasting betaald moet worden. In de eerste tabel zien we dat de vrijstelling voor een kleinkind €22.918 is. Over dit bedrag hoeft geen erfbelasting te worden betaald. We berekenen dan over welk bedrag wel belasting betaald moet worden. Dit is dan 50.000 – 22.918 = €27.082In de tweede tabel moeten we weer kijken onder kleinkind, waarbij we zien dat over de eerste €138.641 er een belastingpercentage van 18% betaald moet worden. Julia komt niet boven dit bedrag uit en moet dus 18% belasting betalen over haar erfenis minus de vrijstelling. Eindantwoord a) (50.000 – 22.918) * 0,18 = €4.874Eindantwoord b)De koers van obligaties hangt altijd samen met de marktrente. Uit de opgave blijkt dat de marktrente aanmerkelijk lager ligt dan de couponrente die de obligaties bieden. Hierdoor zijn deze obligaties op dit moment aantrekkelijk voor beleggers en zal de vraag naar deze obligaties stijgen, wat de hoge koers van 125% verklaart. Werkwijze c)Bereken eerst het rendement dat Julia ontvangt op de spaarrekening. Dit doen we door de samengestelde interest om te zetten in een groeifactor (1,0015). Daarnaast stellen we vast dat deze interest 60 maanden zal worden ontvangen. Bij de obligaties kijken we eerst hoeveel Julia daadwerkelijk moet betalen voor de obligaties. De koers is op dit moment 125%, wat betekent dat Julia €1.250 voor een obligatie moet betalen. Met haar €20.000 kan ze dus 16 obligaties kopen. De couponrente wordt altijd berekend over de nominale waarde van de obligatie. Julia ontvangt dus per obligatie jaarlijks €80 aan couponrente. Aan het einde van de looptijd worden obligaties afgelost aan de belegger tegen de nominale waarde. Eindantwoord c)De eindwaarde op de spaarrekening zal zijn: 20.000 * 1,001560 = €21.882,01Het rendement bedraagt dan dus €1.882,01, daar €20.000 door Julia was ingelegd. Het rendement van de obligatie moeten we splitsen in een koersrendement en een couponrendement:Koersrendement = (1.250 – 1.000) x 16 = €4.000 negatiefCouponrendement = 8% van €1.000 x 16 x 5 jaar = €6.400Totale rendement obligaties = 6.400 – 4.000 = €2.400 €2.400 > €1.882,01, dus beleggen in obligaties levert Julia meer op dan het geld op de spaarrekening zetten. Eindantwoord a)Bij een beleggingsfonds wordt de totale inleg verdeeld over verschillende effecten, waardoor het risico wordt verspreid.Bij een beleggingsfonds wordt de belegging beheerd door een professionele beleggingsadviseur, die meer kennis van de markt heeft. Eindantwoord b)Een calloptie geeft de koper van de optie het recht op de koop van 100 aandelen tegen een vooraf afgesproken prijs (de uitoefenprijs of strike price) op of voor een vooraf afgesproken uitoefendatum (expiratiedatum).Eindantwoord c) Pieter heeft als koper van de optie het recht om de optie uit te oefenen wanneer hij dit zou willen, dus de longposition. De persoon die de verplichting heeft om te voldoen aan de optie als deze wordt ingezet heeft de short position. Dit is altijd de schrijver van de optie. Eindantwoord d)De uitoefenprijs (+ optiepremie) ligt boven de huidige beurskoers, Pieter verwacht dus een koersstijging. De beurskoers is nu namelijk €48. Het feit dat Pieter een calloptie koopt met het recht om de aandelen te kopen voor €50, betekent dat Pieter verwacht dat de beurskoers zal gaan stijgen tot boven de €50. Sterker nog, de opties kosten Pieter ook nog eens €2,50, dus Pieter verwacht dat de beurskoers van het aandeel zal gaan stijgen tot boven de €52,50. Alleen in dit geval heeft Pieter namelijk geld verdient met zijn belegging.Let op dat in-the-money bij opties niet hetzelfde betekent als ‘winst’ maken met de opties!!! Zou de beurskoers van het aandeel stijgen naar €51, dan is de calloptie in-the-money. Je hebt dan namelijk het recht om de aandelen te kopen voor een prijs van €50, wat 1 euro onder de beurskoers is. Maar met een optiepremie van €2,50 heb je dan alsnog een negatief rendement van €1,50 per aandeel. Eindantwoord e) Bij scenario 1 zou Pieter de aandelen op de effectenbeurs kunnen kopen voor een lagere prijs dan voor de uitoefenprijs van de calloptie. De calloptie heeft dus geen intrinsieke waarde (out-of-the-money). Pieter gaat de optie niet uitoefenen. Zijn maximale verlies is dan de optiepremie van 100 x 2,50 = €250. De optiepremie dient namelijk altijd betaald te worden bij de aanschaf van de opties. Dit geld is hij nu kwijt. Pieter verliest €250 (negatief resultaat).Scenario 2: Pieter heeft het recht om de aandelen te kopen voor 50 euro, terwijl ze nu een beurskoers hebben van 60 euro. De optie heeft nu dus wel intrinsieke waarde (in-the-money). Pieter oefent zijn optie uit en verdient: 100 aandelen x (60-50) = €1.000. Hier moet wel nog de betaalde optiepremie vanaf, dus: €1.000 – 250 (optiepremie) = €750Pieter verdient €750 (positief resultaat). In de volksmond wordt bij opties (en beleggen in het algemeen) ook gewoon gesproken over winst en/of verlies. Zelfs op het eindexamen gebeurt dit wel eens. Bedrijfseconomisch gezien is dit eigenlijk niet helemaal correct, want winst = omzet – kosten binnen dit vakgebied. Alleen bedrijven maken winst. Beleggers behalen een positief (of negatief) beleggingsresultaat. De woorden ‘winst’ of ‘verlies’ gebruiken in deze context zal hoogstwaarschijnlijk nooit fout worden geteld, maar het is goed om te beseffen dat het eigenlijk niet helemaal zuiver is. Eindantwoord f)Denk aan de vuistregel bij beleggen: Hoe hoger het beleggingsrisico, des te hoger de rendementseis!Hoger 🡪 De kans dat de optie dan in-the-money zou geraken zou hoger zijn geweest, waardoor de optieschrijver meer risico loopt en dus een hogere optiepremie vraagt ter vergoeding van dat hogere risico. Werkwijze a)Lees de opgave goed.Gebruik de somformule (zie vraag 7 van deze oefentoets)Eric spaart maandelijks de helft van zijn inkomsten, dus dit is de a in de somformule.Let op dat de maandelijkse stortingen 8 jaar lang worden gedaan, maar dat de looptijd van de deposito 10 jaar is. De eindwaarde van de rente blijft dus nog 2 jaar lang staan en moet daarom met 2 jaar (of 24 maanden) gecorrigeerd worden. N is dus 8 x 12 stortingen = 96 stortingen. De interest is 0,15% per maand, dus r = 1.0015. Eindantwoord a)A = 2.000N = 96R = 1,0015Correctie = 24 maanden 2000 x 1,001596−11,0015−1\frac{1,0015^{96}-1}{1,0015-1}1,0015−11,001596−1 x 1,001524 = €213.904,03Werkwijze b)Bruto rente = 2%.De netto rente is de bruto rente verminderd met het belastingvoordeel. Bij de lineaire hypotheek zijn de bruto lasten de bruto rente + aflossing. Deze dien je apart te berekenen. De netto rente is hier 63% van de bruto rente, daar het belastingvoordeel 37% is. Bij de lineaire hypotheek zijn de netto lasten als volgt:aflossing + bruto rente – belastingvoordeel = netto lastenBij de annuïteitenhypotheek worden de bruto lasten simpelweg gevormd door de annuïteit (want dit is ook bruto rente + aflossing). Bij de annuïteitenhypotheek bereken je de netto lasten als volgt:annuïteit – belastingvoordeel = netto lasten. Let op dat je het belastingvoordeel nooit over de annuïteit mag berekenen, want hier zit ook een stuk aflossing in!!! Je zult dus eerst de bruto rente moeten berekenen en daarna het belastingvoordeel. Eindantwoord b)Lineaire hypotheekAflossing lineaire lening = 380.000 / 25 = € 15.200 Netto rente = 380.000 * 0,02 * 0,63 = €4.788 Totale netto lasten lineaire hypotheek = €19.988AnnuïteitenhypotheekNetto lasten annuïteitenlening = €19.082,12 – (380.000 * 0.02 * 0,37) = €16.270.12 16.270,12 < 19.988, dus netto lasten bij een annuïteitenhypotheek zijn inderdaad lager. Let op dat deze eindconclusie op het eindexamen altijd gegeven moet worden om het laatste punt van de vraag te verdienen.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.