Compañeros 3 - Hoofdstuk 1 - ¿Cómo eres? oefentoetsen & antwoorden

gierigwordenvaakschrijvende schathet merkde lengteopvallenamper, nauwelijksongevoelig el dolorhacer tonteríasdefinirsematricularsemostrarsela madrastra la amistadunircon facilidadimprimir ¿Cómo es tu primer día en la escuela?Es divertido, pero también un poco emocionante.¿Cómo son tus compañeros de clase?Hay un chico con pelo corto y oscuro y gafas.Y hay una chica con pelo largo, rubio y ojos azules.Todos son muy amables y hablo mucho con ellos. Je gebruikt het werkwoord ser voor het beschrijven van iemands karakter of iemands uiterlijk. Je gebruikt ser ook als je een blijvende eigenschap beschrijft.Mi madre es una mujer fuerte y simpática.Je gebruikt het werkwoord estar voor het beschrijven van een tijdelijke geestelijke of lichamelijke toestand. Estoy enferma y por eso no puedo venir a tu fiesta. Voor personas y cosas gebruik je que. Bijvoorbeeld: La persona que me ayuda mucho es mi madre.Voor lugares gebruik je donde. Bijvoorbeeld: El lugar donde nací es Málaga. María es de España.La fiesta está en la casa de Ana.Nosotros estamos en la clase.Mi amigo es muy simpático.Hoy estamos muy contentos.Ellos son estudiantes de medicina.Yo estoy muy cansado hoy.Mis padres son de Argentina.El coche es rojo y grande.Nosotros estamos muy felices de verte.Toelichting: In het Spaans gebruik je ser en estar om ‘zijn’ uit te drukken, maar ze worden in verschillende situaties toegepast. Kijk eerst naar de betekenis van de zin: vraag jezelf af of het om een eigenschap of identiteit gaat (gebruik ser), of om een toestand of locatie (gebruik estar).Bepaal dan wat tijdelijk of permanent is: Bijvoorbeeld, emoties zoals ‘blij’ zijn tijdelijk (estar), terwijl iemands nationaliteit permanent is (ser).Bijvoorbeeld: La fiesta ___ en la casa de Ana. → Hier gaat het om de locatie van het feest, dus gebruik je estar: La fiesta está en la casa de Ana. dondequedondequedondequedondedondequedondeToelichting:Lees de zin en bepaal of je verwijst naar een ‘die/dat’ of een ‘waar’.Que betekent ‘die’ of ‘dat en wordt gebruikt om naar mensen of dingen te verwijzen.Donde betekent ‘waar’ en wordt gebruikt om een locatie aan te geven. Mi hermana es doctora.Yo estoy en casa.La escuela es grande.Vosotros estáis contentos hoy.El libro es de María.Mis amigos están en el parque.Ella es una persona inteligente.El café está frío.El clima está bueno hoy.Nosotros somos hermanos.Toelichting:Lees de zin en bepaal wat hij betekent: is het iets dat vaak verandert (zoals stemming of locatie) of iets dat vaststaat?Vertaal en vul in: vertaal de zin naar het Spaans en kies op basis van de betekenis het juiste werkwoord.Bijvoorbeeld: De koffie is koud. → Estar wordt gebruikt voor tijdelijke eigenschappen zoals temperatuur: El café está frío. Werkwijze: Lees eerst de tekst globaal voor een algemeen begrip.Zoek naar kerninformatie zoals acties, oorzaken, of gevolgen. Vraag jezelf af: waar gaat deze tekst eigenlijk over?Lees de vraag, zoek onbekende Spaanse woorden op en zoek relevante stukken uit de tekst die bij de vraag horen.Antwoord in volledige zinnen en controleer je antwoord.El joven se llama Lucas y tiene 14 años.Lucas está nervioso porque no conoce a muchos compañeros.Lucas estudia en la biblioteca en los recreos.En el instituto hay un gimnasio además de la biblioteca.Lucas almuerza después de las clases y lo hace con su familia.Después de estudiar, Lucas hace sus deberes y juega al fútbol con sus amigos en el parque.