Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: soorten ondernemingen, arbeidsproductiviteit, kostensoorten, btw-rekenen, winstberekeningen.
Toets Economie
Pincode 7e ed/FLEX
Online maken
Toets afdrukken
Een model dat de stappen van grondstof tot eindproduct weergeeft. De waarde die ieder bedrijf in de bedrijfskolom toevoegt aan het product. De kosten voor de huur of hypotheek van het bedrijfspand, maar ook de kosten voor gas, water en elektriciteit. Het bedrag dat een kapitaalgoed nog waard is na de gebruiksduur van het productiemiddel. Belasting op producten waar de overheid het gebruik van wil ontmoedigen. Het bedrag dat een bedrijf per product overhoudt na verkoop van een product en aftrek van de kostprijs. Mogelijke antwoorden zijn: mechanisatie; automatisering; robotisering; meer ervaren van het personeel aannemen/trainen; personeel scholing aanbieden of hoger opgeleid personeel aannemen. Drie van de volgende vijf antwoorden zijn juist: loonkosten, huisvestingskosten, verkoopkosten, rentekosten, afschrijvingskosten. Alle bedrijfsmiddelen die meerdere jaren meegaan zijn juist, zoals gebouwen/fabrieken, machines, computers, vervoermiddelen, meubels, etc. Mogelijke antwoorden zijn: De ondernemer combineert de andere productiefactoren op de meest efficiënte manier met elkaar. De ondernemer speelt hierbij in op marktkansenDe ondernemer neemt initiatieven en risico'sDe ondernemer zoekt naar innovatie: het vernieuwen en verbeteren van producten en processen Verkoopkosten hangen direct samen met de verkoop van producten en zijn dus afhankelijk van de afzet / de hoeveelheid verkochte producten. Afschrijvingskosten worden berekend volgens een schema/formule en zijn dan elke periode hetzelfde bedrag. De hoogte van het bedrag hangt dus niet af van de afzet / de hoeveelheid verkochte producten in die periode. ‘Inkoopwaarde van de omzet’ is het bedrag dat een onderneming heeft betaald om de verkochte producten in te kopen. Bij een productieonderneming worden producten eerst gemaakt door grondstoffen te bewerken; de verkochte producten worden niet als producten ingekocht. Bakkerij De Korrel is een productieonderneming, want er is sprake van het bewerken/verwerken van grondstoffen (bloem en andere ingrediënten) tot een eindproduct (brood) Constante kosten in de tekst zijn: Huur van de winkelruimte (€2.000 per maand) Afschrijving op ovens en apparatuur (€12.000 per jaar) Variabele kosten in de tekst zijn: Grondstofkosten (€0,60 per brood)Verpakkingskosten (€0,10 per brood)Energiekosten (€0,15 per brood) Toelichting: De kosten die per brood gegeven zijn, zijn kosten die groeien als de bakkerij meer broden verkoopt. Dit zijn dus de variabele kosten. Constante kosten zijn bedragen die per periode gegeven zijn / vast staan en dus niet veranderen met het aantal verkochte broden. Arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid producten of diensten die een werknemer in een bepaalde periode kan maken. Robots kunnen deze verhogen door: Sneller te werken dan mensen24/7 inzetbaar te zijnMinder fouten te maken / constante kwaliteit te leveren Mogelijke antwoorden zijn: Minder laaggeschoold productiemedewerkers nodig Meer hoogopgeleid personeel nodig dat met de robots kan werken Meer behoefte aan programmeurs en onderhoudsmonteurs Mogelijke antwoorden zijn: Lagere loonkostenLagere kosten voor ziekte en verzuim Minder afgekeurde producten door uitval en fouten in productie € 725 / 1,21 = € 599,17 of 725 / 121 x 100 = € 599,17Toelichting: De verkoopprijs exclusief btw is 100% (altijd!). Het bedrag van € 725 is inclusief 21% btw en dus gelijk aan 121% van de verkoopprijs exclusief btw. Je rekent hier dus terug van 121% naar 100%. Mogelijke uitwerkingen zijn: € 1.200 / 9 x 109 = € 14.533,33. of € 1.200 / 9 x 100 = € 13.333,33 exclusief btw € 13.333,33 + 1.200 btw = € 14.533,33 inclusief btw of € 1.200 / 9 x 100 = € 13.333,33 exclusief btw € 13.333,33 x 1,09 = € 14.533,33 inclusief btwToelichting: Je rekent hier van het btw-bedrag (= 9%) naar het verkoopbedrag inclusief btw (= 109%). Dat kan door eerst naar 100% (verkoopprijs excl. btw) te rekenen, maar ook direct (zie antwoordmogelijkheid 1). € 15 / 109 × 9 = € 1,24 btw. € 18,50 / 121 × 21 = € 3,21 btw. In totaal ontvangt de kapper € 1,24 + € 3,21 = € 4,45 btw. Toelichting: Je rekent hier van de verkoopprijzen inclusief btw (109% en 121%) naar het btw-bedrag (= 9% en 21%). Ook dit zou eerst via het 100%-getal kunnen. Je komt dan als het goed is op dezelfde btw-bedragen uit. Mogelijke uitwerkingen zijn: De nieuwe prijs inclusief btw = € 15 / 109 × 121 = € 16,65 Dat is een stijging van (16,65 - 15) / 15 x 100% = 11% (121 - 109) / 109 x 100% = 11% Toelichting: De prijs inclusief 9% btw (= 109% van de verkoopprijs excl. btw) verandert hier in een prijs inclusief 21% btw (= 121% van dezelfde verkoopprijs excl. btw). Je rekent dus het 109%-getal om naar het 121%-getal. Hiervan wil je de procentuele verandering weten, dus met (nieuw - oud) / oud x 100%. 15.000 / 4 = 3.750 broden per medewerker. Toelichting: Arbeidsproductiviteit in januari = aantal broden in januari / aantal medewerkers. Willem is de bakker en heeft nog 3 werknemers in dienst, dus in totaal zijn er 4 medewerkers in het bedrijf. Constante kosten in januari: 3 x 2.000 + 2.000 + 12.000 / 12 = € 9.000Kostprijs in januari = 9.000 / 15.000 + 0,60 + 0,10 + 0,15 = € 1,45 Toelichting: Kostprijs = (constante kosten) / aantal producten + variabele kosten per product De constante kosten moeten eerst nog berekend worden. De loonkosten zijn € 2.000 per maand per werknemer. Willem is eigenaar en zelf geen werknemer. De afschrijvingskosten zijn per jaar gegeven. Verkoopprijs exclusief btw = 1,45 x 1,36 = € 1,97 Verkoopprijs inclusief btw = 1,97 x 1,09 = € 2,15 Toelichting: Verkoopprijs exclusief btw = kostprijs + winstmarge Je rekent hier dus 36% bovenop de kostprijs van € 1,45 (uit vraag b). Verkoopprijs inclusief btw = verkoopprijs exclusief btw x (1 + btw-tarief) Je rekent hier nog 9% btw bovenop de verkoopprijs excl. btw van € 1,97. Totale omzet = 100 x 5 + 40 x 4 + 10 x 3 + 20 x 2,50 = € 740 Toelichting:Omzet = Verkoopprijs x afzet. Er zijn 100 armbandjes verkocht voor € 5 per stuk, 40 kettingen voor € 4 per stuk, 10 kettingen voor € 3 per stuk en 20 paar oorbellen voor € 2,50 per paar. Merk op dat het niet juist is om de totale verkoopprijs x de totale afzet te doen, dus (5 + 4 + 3 + 2,50) x (100 + 40 + 10 + 20) = 14,50 x 170. Er zijn immers niet 170 producten verkocht voor € 14,50 per stuk. Inkoopwaarde van de omzet = 100 x 3 + 50 x 2,50 + 20 x 1,50 = € 455. Brutowinst = 740 - 455 = € 285. Toelichting:Brutowinst = omzet (uit vraag a) - inkoopwaarde van de omzet De inkoopwaarde van de omzet is het totale inkoopbedrag van de verkochte producten. Er zijn 100 armbandjes verkocht die zijn ingekocht voor € 3 per stuk, 50 kettingen verkocht die zijn ingekocht voor € 2,50 per stuk, en 20 paar oorbellen verkocht die zijn ingekocht voor € 1,50 per paar. Het inkoopbedrag van de niet verkochte oorbellen telt dus niet mee in de inkoopwaarde van de omzet. Nettowinst = 455 - 50 - 45 = € 360. Toelichting:Nettowinst = brutowinst (uit vraag b) - bedrijfskosten De bedrijfskosten zijn alle overige kosten die niet bij de inkoopwaarde van de omzet horen. Ook hier hoort het inkoopbedrag van de niet verkochte oorbellen niet bij. Dit inkoopbedrag telt pas mee als kosten zodra de oorbellen later een keer verkocht worden (bijv. op een andere dag/markt). Mogelijke uitwerkingen zijn: Afschrijvingskosten per jaar = (308.000 - 20.000) / 20 = € 14.400 Afschrijvingskosten per maand = 14.400 / 12 = € 1.200 20 jaar = 20 x 12 = 240 maanden Afschrijvingskosten per maand = (308.000 - 20.000) / 240 = € 1.200 Toelichting: Afschrijvingskosten per periode (jaar, maand) = (aanschafwaarde - restwaarde) / aantal perioden (jaren, maanden)Afschrijvingskosten per jaar = 20.000 x 0,125 = € 2.500. Totale afschrijving = 20.000 - 5.000 = € 15.000 De afschrijving duurt 15.000 / 2.500 = 6 jaren. Toelichting: De machine wordt afgeschreven van € 20.000 (aanschafwaarde) naar € 5.000 (restwaarde), dus € 15.000 in totaal. Met € 2.500 per jaar (12,5% van € 20.000) duurt dat 6 jaren. Afschrijvingskosten per jaar = (12.000 - 0) / 8 = € 1.500. De aanschafwaarde op 1-1-2020 was 12.000 + 2 x 1.500 = € 15.000. Toelichting: De auto gaat nog mee van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2031: dat zijn nog 8 jaren (tel maar na!). De waarde van € 12.000 wordt dus in nog 8 jaren afgeschreven tot € 0. Dat is € 1.500 per jaar. De auto is al 2 jaar in gebruik en dus is er al 2 x 1.500 = € 3.000 afgeschreven sinds 1 januari 2022. De auto was toen dus € 3.000 meer waard dan de € 12.000 van 1 januari 2024.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.